Nabonidus, de waanzinnige koning van Babylon?

Hij verwaarloosde zijn volk, sloeg het advies van zijn raadgevers in de wind, joeg de geestelijkheid tegen zich in het harnas, trok zich tien jaar lang terug in de Arabische woestijn en toen hij terugkeerde naar Babylon probeerde hij de cultus van de oppergod Mardoek te vervangen door de cultus van de maangod Sîn. Zijn beleid riep zoveel weerstand op bij zijn onderdanen, dat zij de Perzische koning Cyrus als een held onthaalden toen hij Babylon kwam veroveren. Dat is het beeld dat in de publieke verbeelding is blijven hangen van Nabonidus, de laatste koning van het Babylonische Rijk. Het is een tot de verbeelding sprekend verhaal dat zo uit 1001 Nacht had kunnen komen. Maar wat is ervan waar?

In 562 v. Chr. stierf de beroemde koning Nebukadnessar na een regeerperiode van drieënveertig jaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Ewil-Merodach, maar die werd al na twee jaar van de troon gestoten door zijn zwager Neriglissar. Toen Neriglissar vier jaar later kwam te overlijden, volgde zijn zoon Labashi-Mardoek, die nog een kind was, hem op. Hij werd echter al na twee of drie maanden in een staatsgreep gedood. Te midden van de onrust die toen ontstond, werd Nabonidus uitgeroepen tot koning.

Bij zijn troonsbestijging hadden nog weinig mensen van Nabonidus gehoord. Hij was niet van koninklijke afkomst en was ook niet door huwelijken verbonden aan de eerdere Babylonische koningshuizen. Zijn familie kwam uit Charan, een Assyrische stad in het zuidoosten van het huidige Turkije, die in 610 v. Chr. door de Babyloniërs en de Meden geplunderd was. Nabonidus was al erg oud toen hij aan de macht kwam. Zijn moeder Adad-guppi, die toen nog in leven was, was geboren in 649 v. Chr., dus Nabonidus zal ergens tussen 630 en 620 v. Chr. geboren zijn. Het is dus goed mogelijk dat hij als tiener de plundering van zijn geboortestad door de Babyloniërs en de Meden heeft meegemaakt.

Over het leven van Nabonidus voor zijn troonsbestijging is weinig bekend. Hij moet op een gegeven moment in Babylon terecht zijn gekomen, mogelijk als krijgsgevangene, waar hij een positie wist te bemachtigen aan het hof van Nebukadnessar. Waarschijnlijk leidde hij in 585 v. Chr. als vertegenwoordiger van de Babylonische koning de vredesbesprekingen tussen de Meden en de Lydiërs. De zoon van Nabonidus, Belsassar, was ook actief aan het Babylonische hof. Sterker nog, hij lijkt de leider te zijn geweest van de staatsgreep tegen Labashi-Mardoek. Waarschijnlijk heeft hij zijn vader tot koning uitgeroepen met de gedachte dat die binnen een paar jaar zou overlijden en hij hem dan zou kunnen opvolgen.

Nabonidus kon zich dus niet op een koninklijke afkomst beroepen en hij was bovendien een vreemdeling. Om zijn staatsgreep te rechtvaardigen dichtte hij zichzelf daarom een unieke plaats toe in de geschiedenis van Babylonië. In een van zijn bouwinscripties beweerde hij dat de oppergod Mardoek hem, een inwoner van Charan, had uitgekozen om de Ehulhul, de tempel van de maangod Sîn in Charan die in 610 v. Chr. door de Babyloniërs en de Meden verwoest was, te herbouwen. De verwoesting van deze tempel zou een straf van Mardoek zijn geweest, maar nu was het moment van verzoening aangebroken en kon de tempel worden herbouwd.

Nabonidus nam een zeker risico door zijn geboortestad Charan, de Ehulhul-tempel en de maangod Sîn zo een prominente plaats toe te dichten in zijn propaganda. De Babyloniërs waren namelijk erg chauvinistisch. Volgens hen was er geen stad grootser dan Babylon en geen god hoger dan Mardoek. Waarschijnlijk wist hij dat zijn afkomst tegen hem zou worden gebruikt en wilde hij een eigen verhaal daar tegenover stellen. Het bleef echter niet bij het herbouwen van de Ehulhul-tempel. Hij benoemde bijvoorbeeld ook zijn dochter En-nigaldi-Nanna tot hogepriesteres van Sîn in Ur. Hiermee trad hij in de voetsporen van de legendarische koning Sargon van Akkad (r. 2334-2278 v. Chr.), die zijn dochter in dezelfde positie had aangesteld. Nabonidus liet ook een standbeeld restaureren dat naar eigen zeggen van Sargon van Akkad was en dat hij in de fundamenten van een tempel had aangetroffen. Hij lijkt gefascineerd te zijn geweest door het verre verleden.

Al vroeg in zijn regeerperiode maakte Nabonidus aanstalten om de Ehulhul-tempel te herbouwen, maar een conflict met de Meden weerhield hem ervan het project tot voltooiing te brengen. De Babyloniërs en de Meden waren tussen 615 en 610 v. Chr. gezamenlijk opgetrokken om het Assyrische Rijk ten val te brengen (waarbij ook Charan was geplunderd), maar sindsdien waren de warme banden tussen beide volken bekoeld. Rond 595 v. Chr. leek het er even op dat de Meden zich tegen de Babyloniërs zouden keren en rond 555 v. Chr. breidden de Meden onder leiding van hun nieuwe koning Astyages opnieuw hun macht uit in de richting van Charan. Nabonidus, die uit eigen ervaring wist waar de Meden toe in staat waren, haastte zich om de belangrijkste steden van Babylonië te ommuren. Gelukkig voor Nabonidus kwam een zekere Cyrus van Anshan, een Perzische krijgsheer, in 553 v. Chr. in opstand tegen Astyages.

Nu Astyages zijn handen vol had aan Cyrus, had Nabonidus zijn handen vrij om de Ehulhul-tempel te herbouwen. Toch deed hij dit niet. Uitgerekend in het jaar 553 v. Chr. besloot hij een veldtocht te leiden naar de Arabische woestijn. Hij onderwierp alle karavaansteden tot aan Yathrib (het huidige Medina), doodde de plaatselijke vorsten en dwong de Arabieren zich in de steden te vestigen door hun kuddes af te slachten. Vervolgens nam hij zijn intrek in de karavaanstad Teima, waar hij een paleis liet bouwen. Hij keerde niet terug naar Babylon en bleef tien jaar lang in de woestijn wonen. Intussen nam zijn zoon Belsassar zijn bestuurlijke taken waar.

Waarom besloot Nabonidus nu opeens naar Arabië te vertrekken en daar tien jaar lang te verblijven? De veldtocht zelf is makkelijk te verklaren. De Arabische karavaansteden gaven toegang tot de Wierookroute naar het huidige Jemen, waarover zeldzame luxegoederen zoals mirre, wierook, goud en specerijen werden vervoerd. De onderwerping van deze karavaansteden was een logische volgende stap in de uitbreiding van het Babylonische Rijk. Toch blijft de vraag waarom Nabonidus tien jaar in Teima verbleef en er zijn paleis bouwde. Hij had er immers ook een gouverneur kunnen achterlaten. Mogelijk stuitte zijn afwijkende beleid op weerstand onder de Babylonische bevolking en besloot hij om voorlopig ver van Babylon te blijven. Waarschijnlijker is Belsassar graag alvast de facto de macht wilde uitoefenen en zijn vader daarom met vervroegd pensioen stuurde. Toch blijven ook bij deze hypotheses veel vragen onbeantwoord.

Belsassar droeg als regent zorg voor het bestuur van het rijk en beschikte over een eigen leger, maar de titel ‘koning van Babylon’ heeft hij nooit gedragen. Om die reden was hij ook niet gemachtigd om als koning op te treden tijdens het Babylonische nieuwjaarsfeest. Dit had tot gevolg dat dit religieuze feest, dat diende om de legitimiteit van de koning te bekrachtigen, tien jaar geen doorgang kon vinden. Dit zal de populariteit van Nabonidus onder de Babylonische bevolking zeker geen goed hebben gedaan. Bovendien blijkt uit een archieftekst uit de laatste jaren van Nabonidus’ afwezigheid dat er hongersnood heerste, wat over het algemeen werd gezien als een teken van goddelijke onmin.

Intussen was Cyrus van Anshan, die er in 550 v. Chr. in was geslaagd Astyages omver te werpen, aan een indrukwekkende opmars bezig. Hoewel Nabonidus lijkt te hebben verwacht dat het Medische Rijk ineen zou storten, had Cyrus dit rijk simpelweg overgenomen en nog groter gemaakt. In 547 v. Chr. stak hij de rivier de Tigris over en doorkruiste hij Babylonisch grondgebied op weg naar een vijand in het westen. Niet lang daarna liep Ugbaru, de gouverneur van de Babylonische provincie Gutium, die de gebieden ten oosten van de Tigris besloeg, over naar Cyrus. Deze ontwikkelingen brachten Belsassar ertoe om Nabonidus terug te halen uit Teima.

Bij zijn terugkeer naar Babylon profileerde Nabonidus zich nog meer dan voorheen als een hervormer. Kort na zijn terugkeer in 543 v. Chr. stelde hij een groot aantal nieuwe ambtenaren aan en richtte hij zich vrijwel volledig op het herbouwen van de Ehulhul-tempel, al had hij zich misschien beter kunnen voorbereiden op de dreigende Perzische invasie. De verandering in (religieus) beleid is ook terug te zien in de Babylonische koningsinscripties, waar de maangod Sîn consequent wordt geprezen met titels die een oppergod waardig zijn, terwijl de oppergod Mardoek bijna niet meer wordt genoemd. De Canadese historicus Paul-Alain Beaulieu ziet hierin een teken dat Nabonidus zijn persoonlijke favoriet Sîn tot oppergod van het Babylonische pantheon wilde verheffen. Dit zal onder de Babylonische bevolking ongetwijfeld op veel verzet zijn gestuit.

De Britse historica Amélie Kuhrt betwist het idee dat Nabonidus Sîn tot oppergod wilde verheffen. Volgens haar zijn de lofprijzingen aan het adres van de maangod niet ongewoon. In elke tekst die gewijd is aan een bepaalde god, wordt díe god immers de hemel in geprezen. De bovenmatige aandacht voor Sîn dient volgens haar begrepen te worden in de context van de herbouw van de Ehulhul-tempel. Het belang dat Nabonidus aan dit project hechtte, is volgens haar te verklaren vanuit het feit dat het versterken van Charan, een stad gelegen op de grens tussen Babylonisch en Perzisch grondgebied, van strategisch belang was.

Op dit reliëf staat Nabonidus afgebeeld met drie hemellichamen, die waarschijnlijk de maansikkel, de gevleugelde zonneschijf en de morgenster (Venus) moeten voorstellen.
British Museum / CC BY (https://creativecommons.org/licenses/by/3.0)

Amélie Kuhrt heeft wat mij betreft wel een punt als ze stelt dat de lofprijzingen aan het adres van Sîn niet ongewoon zijn. Als Sîn, of een andere god, slechts in enkele teksten de hemel in wordt geprezen, zou dat inderdaad niet zo ongebruikelijk zijn. Het punt is alleen dat de lofprijzingen aan het adres van Sîn zo talrijk zijn – zeker na 543 v. Chr. – en ten koste lijken te gaan van inscripties die gewijd zijn aan Mardoek. Een dergelijke ontwikkeling is zeldzaam in de Mesopotamische geschiedenis en lijkt te wijzen op bewust beleid. Haar argument dat het herbouwen van de Ehulhul-tempel een strategisch doel diende, overtuigt mij ook niet helemaal. Als het werkelijk ging om het versterken van Charan, waarom besteedde Nabonidus dan zoveel aandacht aan de tempel en niet aan de verdedigingswerken?

In de laatste jaren van Nabonidus lag het gevaar van een Perzische invasie voortdurend op de loer. Toch bleef hij prioriteit geven aan het renoveren van de Ehulhul-tempel, mogelijk in de hoop dat dit hem en zijn koninkrijk goddelijke bescherming op zou leveren. In 539 v. Chr. was het zover en viel Cyrus van Anshan, die toen al vele overwinningen op zijn naam had staan, Babylonië binnen. Nabonidus bracht daarop zijn leger in paraatheid en liet godenbeelden uit heel Babylonië ter bescherming onderbrengen binnen de muren van Babylon. Ook het tempelpersoneel verhuisde daar naartoe, om de dagelijkse offers en andere rituelen uit te voeren. Het mocht niet baten.

Nabonidus probeerde de Perzische troepenmacht bij de stad Opis tegen te houden, maar zijn troepen lijken weinig vertrouwen te hebben gehad in een goede afloop en sloegen op de vlucht. Cyrus stak daarop de Tigris over en plunderde de stad. Vervolgens stuurde Cyrus een deel van zijn leger onder leiding van de overgelopen gouverneur Ugbaru naar Babylon. Nabonidus werd buiten de stad gevangen genomen en zijn zoon Belsassar kwam om het leven. De troepen van Ugbaru omsingelden Babylon en na twee weken, waarin waarschijnlijk over de voorwaarden van de overgave werd onderhandeld, openden de inwoners de poorten voor Cyrus en gaven ze hem een koninklijk welkom. Cyrus beloofde op zijn beurt de inwoners van de stad niet te krenken en de cultus van Mardoek, die door Nabonidus verwaarloosd zou zijn, in ere te herstellen. Nabonidus werd door Cyrus gespaard en verbannen naar Karmanië, in het zuidoosten van het huidige Iran.

Nu de goden de kant van Cyrus leken te hebben gekozen, werd alles wat Nabonidus had gedaan door de Babyloniërs op een negatieve manier geherinterpreteerd. In de Cyruscilinder, een bouwinscriptie die in opdracht van Cyrus door een priester van Mardoek werd opgesteld, wordt beweerd dat Nabonidus de cultus van Mardoek had willen afschaffen, dat hij met zijn Ehulhul-tempel de Esagila-tempel van Mardoek had willen overtreffen en dat hij de godenbeelden van Babylonië tegen hun wil uit hun tempels had gehaald:

3) […] Een incompetent persoon werd aangesteld om de heerschappij over zijn land te voeren. 4) Hij legde hen […] op. 5) [Hij maak]te een evenbeeld van de Esagila [en …] voor Ur en de andere cultuscentra 6) een ongepast ritueel, een [onheilig] toon[offer…] reciteerde hij dagelijks [zonder] angst. Oneerbiedig 7) maakte hij een eind aan de regelmatige offers en hij be[moeide zich met de cultuscentra …] vestigde hij in de heilige plaatsen. Uit eigen beweging maakte hij een einde aan de aanbidding van Mardoek, de Godenkoning, 8) en hij deed Mardoeks stad voortdurend kwaad. Dagelijks, […] zonder onderbreking, legde hij haar inwoners onverbiddelijk corveediensten op, om hen te breken.9) Toen Hij (Mardoek) hun geschrei aanhoorde, werd de Godenheer geweldig woest en […] hun grenzen; de goden die onder hen leefden verlieten hun verblijfplaatsen, 10) boos dat hij hen naar Babylon had overgebracht.

Het zou echter verkeerd zijn om uit deze tekst te concluderen dat Nabonidus voor de Babyloniërs helemaal had afgedaan. Zo kwamen in 522 en 521 v. Chr. twee troonpretendenten in opstand tegen de Perzische overheersing die beweerden zonen van Nabonidus te zijn. De koning moet dus nog altijd een aanhang hebben gehad in Babylon. Om die reden werd door de anti-Nabonidus-partij in Babylon de Verse Account opgesteld. Hier worden de beschuldigingen uit de Cyruscilinder nog extra aangedikt. Zo zou Nabonidus niet Sîn tot oppergod hebben willen verheffen, maar een vreemde god genaamd Ilteri die voor Sîn moest doorgaan:

I.5) Wat betreft Nabonidus, zijn beschermgod werd hem vijandig. Hijzelf, de voormalige gunsteling van de goden, werd gegrepen door onheil. Tegen de wil van de goden beging hij een goddeloze daad, hij kwam met iets waardeloos. 6) Hij maakte een beeld van een god die niemand in dit land ooit gezien had en richtte het op in de tempel. Hij plaatste het op een voetstuk en noemde het ‘Maan’. Het (beeld) werd versierd met een ketting van lazurietsteen en bekroond met een tiara, 7) naar de gelijkenis van de verduisterde maan. Het gebaar van zijn hand is als dat van de god Lugal-[…], zijn behaarde hoofd reikt tot aan het voetstuk en daarvoor werden een Stormdraak en een Wilde Stier geplaatst. 8) Toen hij (Nabonidus) het aanbad, veranderde de gelijkenis in die van een demon, bekroond met een tiara. Zijn gezicht werd vijandig […] II.1) Zelfs Eamummu had zo’n vorm niet kunnen scheppen, zelfs de geleerde Adapa kent zijn naam niet.

Ook hier wordt weer beweerd dat Nabonidus met zijn Ehulhul-tempel de Esagila-tempel wilde overtreffen:

II.2) Nabonidus sprak: “Ik zal een tempel voor hem bouwen, een heilige zetel voor hem neerzetten, de eerste steen voor hem plaatsen. Ik zal de fundering versterken, het tot een evenbeeld van de Ekur (Esagila) maken. Ik zal (de tempel) Ehulhul noemen, voor altijd. 3) Wanneer ik volledig tot uitvoer heb gebracht wat ik heb bedacht, zal ik Hem bij de hand nemen en Hem op zijn Zetel plaatsen. Maar tot ik dit heb bereikt, tot ik heb gekregen wat ik verlang, zal ik alle religieuze feesten overslaan. Ik zal het bevel geven zelfs het Akitu-feest af te gelasten!” 4) En hij plaatste de eerste steen, bepaalde de contouren, legde de fundamenten, deed de top hoog oprijzen en met een wandbekleding van gips en pek deed hij het voorwerk stralen. Net zoals bij de Esagila plaatste hij er een wilde woeste stier voor.

Hij zou ook regelmatig de priesters en geleerden van Babylon hebben tegengesproken en zich hebben beroepen op ongebruikelijke profetische gaven:

V.3) Hij was het die ooit opstond in een vergadering om zichzelf te prijzen, met de woorden: “Ik ben wijs, ik weet, ik heb gezien wat verborgen is. Al weet ik niet hoe ik met de rietpen moet schrijven, ik heb geheime dingen gezien. De god Ilte’ri (de Sîn van Charan) heeft aan mij een visioen geopenbaard. Hij heeft me alles laten zien. Ik beschik over een wijsheid die zelfs de reeks inzichten die Adapa heeft verzameld overtreft!” 4) Toch bleef hij rituelen met elkaar verwarren en haalde hij de leverschouwingen door elkaar. Aan de meest gewichtige rituele verplichtingen maakte hij een eind en tegenover de heilige afbeeldingen in de Esagila – afbeeldingen die Eamumma zelf had vervaardigd – deed hij godslasterlijke uitspraken.

V.5) Toen hij het usar-teken (de maansikkel) van de Esagila zag, maakte hij een [aanstootgevend (?)] gebaar. Hij verzamelde de priesterlijke geleerden en legde aan hen uit: “Is dit niet het teken van eigenaarschap, dat duidelijk maakt voor wie deze tempel was gebouwd? Als (de tempel) echt aan Bel toebehoort, zou deze met een spade aangeduid moeten worden. Maar de Maan zelf heeft deze tempel gekenmerkt met het usar-teken!” 6) Zeriya, de šatammu, zijn secretaris die voor hem placht te kruipen, en Rimut, de boekhouder die aan het hof een positie in zijn nabijheid placht te hebben, bekrachtigden het koninklijke decreet, onderschreven zijn woorden en ontblootten zelfs hun hoofden om onder ede te verklaren: “Pas nu begrijpen we de situatie, nu de koning het heeft uitgelegd!”

De beschuldigingen worden almaar gekker, maar de liefde voor het vreemde is wat Nabonidus door de auteur van deze tekst nog het meest kwalijk lijkt te worden genomen.

Het beeld dat na de Perzische machtsovername van Nabonidus is ontstaan, spreekt tot de verbeelding. Het lag aan de basis van het verhaal over de krankzinnigheid van Nebukadnessar in het Bijbelboek Daniël en werd ook door veel 19de– en 20ste-eeuwse historici kritiekloos overgenomen. Een sappig verhaal blijft immers beter hangen dat een genuanceerde beschouwing. Maar wat is er nu waar van de beschuldigingen? Aan de ene kant moeten we rekening houden met het propagandistische karakter van de teksten die Nabonidus belasteren, maar aan de andere kant moeten we ons ook afvragen of er niet een kern van waarheid in zit. Om dat te begrijpen moeten we in de eerste plaats kijken naar de bronnen die tijdens zijn regeerperiode geschreven zijn.

Uit de contemporaine bronnen, wordt naar mijn mening voldoende duidelijk dat hij een ongebruikelijke koning was die zich bewust anders profileerde dan eerdere koningen. Hij wilde dan misschien niet de cultus van Mardoek afschaffen, maar hij kende wel een ongebruikelijk grote rol toe aan zijn geboortestad Charan, de Ehulhul-tempel en de maangod Sîn. Hij zal ook niet willens en wetens zijn volk hebben verwaarloosd, maar zijn tienjarige verblijf in de Arabische woestijn blijft moeilijk te verklaren. Als Cyrus er niet was geweest, was dit hem misschien vergeven en hadden zijn religieuze hervormingen misschien zelfs wel navolging gevonden. Maar hij verloor de strijd tegen Cyrus en dat betekende in de ogen van de Babyloniërs dat de goden hem verlaten hadden. Daarom werd alles wat afwijkend was aan zijn beleid uitvergroot en negatief geduid, met dit opmerkelijke verhaal als resultaat.

Meer over Nabonidus, Cyrus en de tijd waarin zij leefden, lees je in mijn boek dat in januari 2021 uitkomt. Het boek is hier te bestellen.

Verdiepende literatuur

Beaulieu P.A. (1989): The Reign of Nabonidus – King of Babylon 556-539 B.C. New Haven & London: Yale University Press.

Dougherty, R.P. (2008): Nabonidus and Belshazzar – A Study of the Closing Events of the Neo-Babylonian Empire. Eugene, Oregon: Wipf and Stock.

Kuhrt, A. (1990): ‘Nabonidus and the ‘Babylonian priesthood’ ’ in: M. Beard & J. North (eds.), Pagan Priests: religion and power in the ancient world. Ithaca, NY: Cornell University Press, p. 119-155.

Bronnen (in chronologische volgorde van totstandkoming)

Neubabylonische Königsinschriften – Nabonid

Langdon, S. (1912): Die Neubabylonische Königsinschriften. Leipzig: J.C. Hinrichs’sche Buchhandlung.

Cyruscilinder

Hallo, W.H. & Younger, K.L. (2003): The Context of Scripture. Vol. II: Monumental Inscriptions from the Biblical World. Leiden & Boston.

Verse Account

Pritchard, J.B. (1950): Ancient Near Eastern texts relating to the Old Testament. Princeton.

Bijbel: Daniel 4

#GrondslagenNet