Verloren Oudheid – Hatra

Afgelopen zondag is de coalitie van Iraakse regeringstroepen en de Koerdische Peshmerga begonnen aan een grootschalig offensief om Mosoel te bevrijden. Het nieuws komt druppelsgewijs binnen. De coalitie ligt voor op schema, verschillende dorpen in de omgeving van Mosoel zijn al bevrijd en de ruïnes van Nimrud zijn ontzet. Op het moment is er nog veel onduidelijk vanwege de oorlogsmist. Zodra de bevrijding van Mosoel is voltooid zal ik hier uiteraard een column aan wijden. Vandaag ga ik het echter hebben over Hatra.

Na de val van het Nieuw-Assyrische Rijk (744-605 v. Chr.) werd het Assyrische grondgebied grotendeels overgenomen door de Babyloniërs (626-539 v. Chr.). Later verenigden de Achaemeniden (550-330 v. Chr.) Groot-Iran, Anatolië en Centraal-Azië onder hun gezag en onderwierpen ze het Babylonische Rijk. Het Achaemenidische Rijk werd ten val gebracht door Alexander de Grote (336-323 v. Chr.), na wiens dood het Nabije Oosten verdeeld raakte onder verschillende Macedonische generaals. De afstammelingen van generaal Seleucus(312-141 v. Chr.) kwamen over Mesopotamië te heersen en stichtten daar verschillende Griekse steden. In 141 v. Chr. werd Mesopotamië veroverd door de Parthen, een Iraans volk afkomstig uit het huidige Turkmenistan. Zij waren de eerste Iraanse dynastie die er na de val van het Achaemenidische Rijk in slaagde Iran en Irak in één rijk te verenigen.

Tempel van Šamaš, centrale Iwan.

Tempel van Šamaš, centrale Iwan.

De Parthische periode
De Parthische periode (141 v. Chr. – 224 n. Chr.) is in vele opzichten een keerpunt in de geschiedenis van het Oude Nabije Oosten. In Mesopotamië stierven de eeuwenoude Akkadische taal en cultuur uit en in de Levant vervaagden de scheidslijnen tussen de verschillende etnische groepen. In beide regio’s kwam een soort Aramesemengcultuur op. Intussen bleef de Griekse cultuur die door de opvolgers van Alexander over het Nabije Oosten was verspreid ook na de val van deze opvolgersstaten populair onder de intellectuele elite. Op politiek gebied werd het Nabije Oosten in tweeën gedeeld door de Romeinen en de Parthen, die over respectievelijk de Levant en Mesopotamië heersten. Deze wereldmachten waren militair aan elkaar gewaagd, waardoor het meestal niet tot oorlog kwam. Deze machtsbalans had een langdurige periode van vrede en welvaart tot gevolg. 

Hatra als karavaanstad
In deze periode kwam de stad Hatra tot bloei. De stad werd mogelijk gesticht op initiatief van de Macedonische Seleuciden (321-141 v. Chr.). Gelegen in de woestijnsteppe van Noord-Irak, tussen de Eufraat en de Tigris, diende het als pleisterplaats voor karavanen die vanuit Mesopotamië naar de Levant, Anatolië of Arabië trokken. Dergelijke pleisterplaatsen – ook wel karavaansteden geheten – waren een nieuw verschijnsel. Voorheen kwamen steden meestal op een natuurlijke manier tot stand langs rivieren of aan zeeën. Bij Hatra was dat niet het geval. Deze stad lijkt bewust te zijn gesticht in een gebied dat niet al te vruchtbaar was, met als enige doel de langeafstandshandel te bevorderen. Deze had een flinke boost gekregen sinds de Chinezen handelscontacten hadden aangeknoopt met de Parthen en zo de Zijderoute hadden geopend. Uiteraard vereiste het stichten en economisch rendabel houden van dergelijke karavaansteden ook nieuwe planologische vaardigheden.

Een van de koningen van Hatra.

Een van de koningen van Hatra.

Hatra als ontmoetingsplaats van culturen
In Hatra woonden verschillende etnische groepen naast elkaar. Hoewel de stad was gesticht door de Macedonische Seleuciden en later tot bloei kwam onder de Iraanse Parthen, werd de stad voornamelijk bevolkt door een Aramees sprekende bevolking. Een deel van deze ‘Arameeërs’ identificeerde zich mogelijk nog als Assyriër. In de stad woonden ook Arabieren en in de loop van de eerste en tweede eeuw n. Chr. lijken zij de macht in de stad te hebben overgenomen. De Arabische koningen van Hatra stichtten het zogenaamde ‘koninkrijk Araba’, dat als cliëntstaat van het Parthische Rijk een zekere autonomie kende. De culturele diversiteit in Hatra wordt goed geïllustreerd door de goden die er vereerd werden: van Akkadische goden als Ashur, Nergal en Šamaš tot Aramese goden als Atargatis en Baal-Shamayn en van de Griekse god Hermes tot de Arabische godin Allat.

Hatra als bolwerk
Als karavaanstad gelegen op de grens tussen het Romeinse en Parthische Rijk was Hatra van groot strategisch belang. De stad kreeg gedurende haar bestaan meerdere malen te maken met belegeringen. Op zijn veldtocht van 116-117 n. Chr. tegen te Parthen probeerde de Romeinse keizer Trajanus de stad in te nemen, maar zonder succes. Hij bezette Mesopotamië een jaar lang, maar kon zijn veroveringen niet consolideren omdat hij de karavaansteden niet in handen had. Hetzelfde overkwam Septimus Severus in 198-199 n. Chr. Toen het Parthische Rijk in 224 n. Chr. ten val kwam verklaarden de koningen van Araba zich onafhankelijk. Pas in 241 n. Chr. wist de Sasanidischekoning Shapur I Hatra te onderwerpen. Volgens een legende viel de stad pas nadat de prinses Nadira, de dochter van de koning van Araba, verliefd werd op Shapur en de poorten voor hem opende.

Grote tempel van Šamaš.

Grote tempel van Šamaš.

Hatra na de val
Nadat Shapur Hatra had ingenomen besloot hij de stad te verwoesten. Hij zag waarschijnlijk in dat dergelijke goed verdedigbare en autonoom handelende karavaansteden een gevaar vormden voor zijn ambities tot centralisatie. Deze verwoesting was echter maar zeer ten dele geslaagd. Tot voor kort stond Hatra namelijk bekend als een van de best bewaarde karavaansteden. Veel tempels en muren stonden nog fier overeind, als getuigen van de metropool die daar eens lag. In maart 2015, ongeveer gelijktijdig met de ruïnes van Dur-Sharrukin en Kalhu, heeft IS ook de nog zichtbare ruïnes van Hatra verwoest. Mogelijk kan de exacte schade binnenkort worden vastgesteld.

Verloren Oudheid – Sargon van Akkad

De afgelopen weken heb ik zijn naam al een paar keer laten vallen. Je zou hem de Founding Father van Assyrië en Babylonië kunnen noemen. Hij was het die als eerste alle Mesopotamische stadstaten in één rijk verenigde en de Akkadische taal voor de komende 1500 jaar tot voertaal van het Nabije Oosten maakte. Met zijn legers verkende hij de grenzen van de bekende wereld en stelde zo een voorbeeld voor alle Mesopotamische koningen die na hem kwamen. Wie was deze Sargon van Akkad?

De Soemeriërs
Enkele weken geleden schreef ik al over de oorsprong van het Mesopotamische koningsideaal. Met de opkomst van de eerste stadstaten in Soemer (ca. 4000-3200 v. Chr.) kwam de macht in de handen van een hogepriester, die optrad als bemiddelaar tussen goden en mensen. Later (2900-2300 v. Chr.) werden de taken van deze hogepriester overgenomen door krijgsheren die de titel lugal (grote man) droegen. Zodoende combineerden zij militaire en sacrale functies in hun ambt. De ‘militarisering’ van het koningschap hangt samen met een toenemende rivaliteit tussen de Soemerische stadstaten en wellicht ook met de dreiging van externe invasies, door bijvoorbeeld de Elamieten en Semitische stammen.

Oost-Semitische koninkrijkjes rond 2300 v. Chr. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Near_East_topographic_map-blank.svg Auteur: Sémhur

Oost-Semitische koninkrijkjes rond 2300 v. Chr.
Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Near_East_topographic_map-blank.svg
Auteur: Sémhur

De Semieten
Terwijl in Soemer de eerste stadstaten opkwamen, leefden op de Syrische steppes enkele semi-nomadische herdersstammen die Oost-Semitische talen spraken. Rond 3500 v. Chr. stichtten deze Oost-Semitische stammen de stad Ebla. Ebla groeide al snel uit tot een belangrijk handelsknooppunt tussen de Middellandse Zee, Mesopotamië en het Taurusgebergte en de invloed van de stad verspreidde zich over geheel Syrië. Intussen vestigden andere Oost-Semitische stammen zich rond 2900 v. Chr. in stadstaten langs de Eufraat, zoals Mari en Nagar, en zelfs in Kisj, aan de noordgrens van Soemer. De vroegste lugals van Kisj behoorden mogelijk tot deze Oost-Semitische stammen. De Oost-Semitische stammen die zich in Soemer gevestigd hadden namen de Soemerische cultuur grotendeels over, maar ze behielden hun eigen taal.

Geboorte van Sargon
Sargon van Akkad (r. 2334-2279) was een van die Oost-Semitische inwoners van Kisj. Volgens de Soemerische Koningslijst was hij de zoon van een tuinman en tevens wijnschenker van lugal Ur-Zababa van Kisj. Wijnschenker was in het oude Mesopotamië een prestigieus beroep. De wijnschenker was namelijk een vertrouweling van de koning. Tuinman was eveneens een eerzaam beroep. Het aanleggen van tuinen en parken in een woestijnklimaat vereist immers een zekere vaardigheid. Sargon was dus zeker niet van lage komaf. Volgens een latere legende had Ur-Zababa eens een droom waarin hem werd voorspeld dat Sargon hem zou afzetten. Daarop probeerde Ur-Zababa Sargon herhaaldelijk te doden, maar uiteindelijk moest hij zelf het loodje leggen. In de Nieuw-Assyrische periode ontstond een meer uitgebreide legend over Sargon, waarin hij de zoon was van een priesteres en een onbekende vader. Hij zou als baby in een mandje aan de rivier de Eufraat zijn toevertrouwd, waar hij werd gevonden door een tuinman. Deze geboortelegende van Sargon ligt waarschijnlijk aan de basis van vele latere geboortelegendes, waaronder die van Mozes, Perseus en Cyrus de Grote.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad). Nationaal Museum Irak.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad).
Nationaal Museum Irak.

Onderwerping van Soemer
Na zijn coup tegen Ur-Zababa van Kisj verplaatste Sargon zijn hoofdstad naar Akkad en verklaarde hij de oorlog aan Lugal-Zagesi, de lugal van de stad Umma die bijna alle Soemerische stadstaten in een coalitie had verenigd. Lugal-Zagesi had de grote ommuurde stad Uruk tot zijn hoofdstad gemaakt en zich in deze stad verschanst. Sargon veroverde Uruk en nam Lugal-Zagesi gevangen. Bovendien sloopte hij de beroemde muren die nog door de legendarische koning Gilgamesjzouden zijn gebouwd. Na de val van Uruk vielen de andere Soemerische stadstaten al snel. Toen hij eenmaal de Perzische Golf had bereikt, waste hij zijn wapens in de zee. De Perzische Golf werd destijds gezien als de oostgrens van de beschaafde wereld. Vervolgens stelde Sargon Akkadisch sprekende gouverneurs aan over de Soemerische stadstaten, waarmee hij de etnische dominantie van de Akkadiërs over de Soemeriërs bewerkstelligde.

Sargon als ontdekkingsreiziger
Zoals ik al eerder aangaf had het koningschap in de periode 2900-2300 v. Chr. een meer militaristische aard gekregen. Men verwachtte van koningen dat ze te allen tijde bleven strijden tegen vijanden die hun gezag niet aanvaarden. Sargon’s onderwerping van alle Soemerische stadstaten was dus niet genoeg. Daarom verzamelde hij een leger van 5400 elitekrijgers en marcheerden hij met hen in noordwestelijke richting, om de Oost-Semitische stadstaten aan de rivier de Eufraat te onderwerpen. Hij onderwierp de stad Mari en verwoeste mogelijk ook het eerdergenoemde Ebla. Tijdens zijn reizen zou hij het Zilvergebergte (Taurusgebergte), het Cederwoud (Libanon) het eiland Kuppara (Cyprus) hebben bereikt. Het doel van deze reizen was om een reputatie als goddelijke held op te bouwen en tevens belangrijke grondstoffen als cederhout, zilver en koper in handen te krijgen. Sargon’s veldtochten waren waarschijnlijk niet veel meer dan rooftochten. In de meeste gebieden die hij onderwierp wist hij geen blijvend gezag te vestigen, behalve misschien in stadstaten langs de Eufraat en de Tigris. Sargon zou ook de Elamieten in het oosten overwonnen hebben en handelsmissies hebben georganiseerd naar Dilmun (Bahrein), Magan (Oman) and Meluhha (het Indusdal). 

Stele van Naram-Sin ter ere van zijn overwinning op de Lullubi in het Zagrosgebergte. Louvre, Parijs.

Stele van Naram-Sin ter ere van zijn overwinning op de Lullubi in het Zagrosgebergte.
Louvre, Parijs.

Sargon’s erfenis
Ondanks zijn grootschalige veroveringen, had Sargon weinig werkelijke macht over zijn directe onderdanen. Aan het eind van zijn regering zouden alle landen dan ook tegen hem in opstand zijn gekomen. Sargon slaagde erin de opstanden de kop in te drukken en zijn rijk door te geven aan zijn zonen Rimush and Manishtushu. Sargon’s kleinzoon Naram-Sin (r. 2254-2218 v. Chr.) organiseerde opnieuw grootschalige veldtochten. Hij was een van de weinige Akkadische koningen die zichzelf als god aanduidde. Na de dood van Naram-Sin stortte het Akkadische Rijk ineen als gevolg van lange droogtes en rooftochten door de Guti. Hoewel het Akkadische Rijk niet lang heeft standgehouden, hebben de veroveringen van Sargon zo’n grote stempel gedrukt op Mesopotamië dat de Akkadische taal de Soemerische taal binnen enkele eeuwen geheel verdrong. Intussen probeerden verschillende Akkadisch sprekende koningen, waaronder die van Babylon en Ashur, Sargon’s rijk te herstellen. Deze ambitie bleef oosterse koningen inspireren tot aan de tijd van Alexander de Grote.

Verloren Oudheid – Ashur en de Assyriërs

Wanneer men spreekt van het Assyrische Rijk, doelt men meestal op het Nieuw-Assyrische Rijk (911-605 v. Chr.). In de Nieuw-Assyrische periode slaagden de Assyriërs er voor het eerst in om overwonnen volken langere tijd onder hun gezag te houden en zo een vaste instroom van belangrijke grondstoffen veilig te stellen. De indrukwekkende hoofdsteden waar de koningen hun paleizen bouwden – Kalhu (879-706 v. Chr.), Dur-Sharrukin (706-705 v. Chr.) en Nineveh(705-612 v. Chr.) – getuigen van de macht en rijkdom van Assyrië in deze periode. Aan deze laatste bloeiperiode ging echter een lange geschiedenis vooraf.

De oorsprong van de Assyriërs
Het noorden van Irak was een van de eerste gebieden waar de landbouw uitgroeide tot belangrijkste wijze van voedselwinning. Het gebied wordt al sinds 10.000 v. Chr. bewoond en sindsdien hebben verschillende bevolkingsgroepen zich daar gevestigd. Rond 2300 v. Chr., wanneer de Akkadische koning Sargon van Akkad het noorden van Irak onderwerpt, lijken de Hurrieten de regio te domineren. Deze Hurrieten waren waarschijnlijk afkomstig uit de Kaukasus. Na Sargon’s veroveringen beginnen de Akkadiërs zich in de regio te vestigen. Zij verdrijven de Hurrieten uit de Tigrisvallei en stichten daar verschillende steden, waaronder de stad Ashur. In Ashur werd de berg- en oorlogsgod Ashur vereerd. De etymologie van de naam is niet bekend en ook is niet duidelijk of de stad vernoemd is naar de god, of de god naar de stad. Hoe het ook zij, Ashur werd al snel de nationale god van de Assyriërs. Buiten Assyrië werd Ashur nauwelijks vereerd.

Kleitabletten uit Kanesh, een Assyrische handelspost in Cappadocië. Walters Art Museum, Baltimore.

Kleitabletten uit Kanesh, een Assyrische handelspost in Cappadocië.
Walters Art Museum, Baltimore.

De Oud-Assyrische periode (2000-1756 v. Chr.)
In het derde millennium v. Chr. was Ashur een van de vele Akkadische steden in het noorden van Irak. In deze tijd stond de regio dan ook nog niet bekend als Assyrië. Dit gebeurde pas rond 1800 v. Chr., toen de Amoriet Šamši-Adad I (r. 1809-1776 v. Chr.) in Ashur aan de macht kwam. De Amorieten waren een West-Semitisch volk uit het huidige Syrië, dat in de periode 2200-1800 v. Chr. als gevolg van een hongersnood en masse naar Mesopotamië trok en daar in meerdere steden de macht overnam. Onder Šamši-Adad brachten de Assyriërs geheel Noord-Irak onder hun gezag. Ze verrijkten zich door de handel tussen Zuid-Irak en Anatolië en stichtten handelsposten tot ver in Cappadocië. Hun macht over de handel was waarschijnlijk aanleiding voor de Babylonische koning Hammurabi(1792-1750 v. Chr.), eveneens een Amoriet, om Ashur te onderwerpen. De eeuwige vete tussen Ashur en Babylon was geboren. In de eeuwen daarop bleef Ashur zwak, al bleef het noorden van Irak wel bekend staan als Assyrië. 

Overheersing door Mitanni (ca. 1500-1365 v. Chr.)
Rond 1500 v. Chr. namen de Hurrieten opnieuw de macht over in Noord-Mesopotamië, waar zij het koninkrijk Mitanni stichtten. Interessant om te vermelden is dat de krijgerelite van Mitanni een Indo-Arische taal sprak die sterk verwant was aan het Sanskriet. Ze vereerden zelfs hindoegoden als Varuna, Indra en Mithra. De Indo-Ariërs van Mitanni voerden ook een nieuwe manier van oorlogvoeren in waarin strijdwagens centraal stonden. In de loop van de veertiende eeuw v. Chr. voerden de Assyriërs een bloedige onafhankelijkheidsstrijd tegen Mitanni, waarbij ze hun manier van oorlogvoeren overnamen. De oorlogszuchtige cultuur van de Assyriërs vindt waarschijnlijk hier zijn oorsprong.

Knots met de naam van Tukulti-Ninurta I (1243-12-7 v. Chr.) in spijkerschrift. Louvre, Parijs.

Knots met de naam van Tukulti-Ninurta I (1243-12-7 v. Chr.) in spijkerschrift.
Louvre, Parijs.

De Midden-Assyrische periode (1365-934 v. Chr.)
Na de ineenstorting van Mitanni rond 1300 v. Chr. en het Hittitische Rijk rond 1200 v. Chr. breidden de Assyriërs opnieuw hun macht uit over geheel Noord-Mesopotamië. Onder grote oorlogskoningen als Tukulti-Ninurta I (1243-1207 v. Chr.) lukte het hen zelfs om tijdelijk Syrië en Babylonië te onderwerpen, al raakten ze die gebieden snel weer kwijt als de koning daar een paar jaar lang zijn gezicht niet had laten zien. Opnieuw lijkt het beheersen van de handel – tussen Babylonië, Anatolië, de Levant en het Zagrosgebergte – hun belangrijkste motief te zijn geweest.

De Nieuw-Assyrische periode (911-605 v. Chr.)
Na een korte dip in de tiende eeuw begint Assyrië vanaf 911 v. Chr. opnieuw haar macht uit te breiden. Al snel wordt Assyrië het machtigste koninkrijk in het Nabije Oosten. Toch neemt de politieke invloed van de stad Ashur in deze tijd af. De rijke en ambitieuze Nieuw-Assyrische koningen besluiten steeds vaker hun paleizen in andere steden te bouwen, zoals KalhuDur-Sharrukin en Nineveh. De stad Ashur blijft echter belangrijk als cultusplaats van de god Ashur. Nu Assyrië over bijna de gehele beschaafde wereld heerste, werd de nationale god Ashur verheven tot machtigste god van het universum. De rol van de stad Ashur als cultusplaats voor de god die symbool stond voor de Assyrische overheersing, droeg mogelijk bij aan de beslissing van de Meden om deze stad in 614 v. Chr. met de grond gelijk te maken.

Plattegrond van een Parthische tempel in Ashur. Door Udimu (naar: Colledge, The Parthians, 126, fig. 32 (c)) [GFDL (http://www.gnu.org/copyleft/fdl.html), CC-BY-SA-3.0 (http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/) or CC BY 2.5 (http://creativecommons.org/licenses/by/2.5)], via Wikimedia Commons.

Plattegrond van een Parthische tempel in Ashur.
Colledge, The Parthians, 126, fig. 32.

Assyrië na de val
Tussen 614 en 609 v. Chr. wordt Assyrië door de Meden en de Babyloniërs geplunderd. De grote steden worden platgebrand en de Assyriërs gaan zich in dorpen vestigen. In de daarop volgende eeuwen spelen de Assyriërs op politiek gebied geen rol van betekenis meer, al lijken ze zich wel bewust te blijven van hun identiteit. Hoewel ze inmiddels Aramees spraken, bleven ze zichzelf ‘Assyriërs’ noemen en tot in de derde eeuw n. Chr. werd de nationale god Ashur vereerd. Uiteindelijk bekeerden de Assyriërs zich tot de Nestoriaanse variant van het christendom en bleven ze als etno-religieuze groep tot op de dag van vandaag voortbestaan. De stad Ashur kende overigens een nieuwe bloeiperiode in de Parthische periode (141 v. Chr. – 224 n. Chr.) en werd tot in de dertiende eeuw n. Chr. bewoond, toen de Turks-Mongoolse krijgsheer Timoer Lenk de stad verwoeste en de bevolking uitmoordde. Sinds 2014 vallen de ruïnes van de stad onder het gezag van IS. Men vreest dat IS schade heeft toegebracht aan de ruïnes, maar dit is tot nog toe niet bevestigd.

Verloren Oudheid – Kalhu / Nimrud

Toen IS in maart 2015 de ruïnes van de stad Dur-Sharrukinopblies, werden ook de ruïnes van de stad Kalhu opgeblazen. Kalhu, door de plaatselijke bevolking ook wel Nimrud genoemd, was van 879 tot 706 de hoofdstad van het Assyrische Rijk. Net als Dur-Sharrukin was Kalhu een relatief nieuwe stad die bewust door een Assyrische koning (in dit geval Ashurnasirpal II) was uitgekozen als nieuwe hoofdstad. Waar Dur-Sharrukin één jaar na haar feestelijke opening al weer verlaten werd, heeft Kalhu het echter een stuk langer volgehouden. In de 173 jaar dat Kalhu de hoofdstad was bouwden drie verschillende koningen er hun paleizen en versierden ze de stad met de mooiste kunstvoorwerpen.

Een Lamassu uit Kalhu, uit de tijd van Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.) Metropolitan Museum, New York.

Een Lamassu uit Kalhu, uit de tijd van Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.)
Metropolitan Museum, New York.

De stad van Nimrod
Toen de Britse archeoloog Austin Henry Layard in 1845 aan de opgraving van Kalhu begon, waren de ruïnes van de stad al goed te zien. In 1760 werden ze beschreven door de Duitse avonturier Carsten Niebuhr en mogelijk heeft ook de Griekse huursoldaat Xenophon ze rond 400 v. Chr. zien liggen. Onder de plaatselijke bevolking waren de ruïnes bekend onder de naam Nimrud, naar de beruchte Bijbelse koning Nimrod. Volgens Genesis was Nimrod de eerste persoon die na de Zondvloed het koningschap op zich nam en steden stichtte. Onder de steden die door hem zouden zijn gesticht waren onder meer Uruk, Akkad, Babylon, Ashur, Nineveh, en ook Calah (= Kalhu). Hij wordt ‘een machtige jager in het aangezicht van de HEER’ genoemd, wat vaak wordt geïnterpreteerd als dat hij zichzelf boven de HEER probeerde te verheffen. De vraag op welke historische figuur Nimrod is gebaseerd houdt geleerden al eeuwenlang bezig. De meest waarschijnlijke verklaring is dat Nimrod een archetype is van de arrogante Mesopotamische koning en dat sporen van meerdere historische figuren – met name Sargon van AkkadNaram-Sin en Tukulti-Ninurta – er in terug te vinden zijn. Hoe het ook zij, de plaatselijke bevolking zat er niet ver naast door deze Assyrische ruïnes aan Nimrod toe te schrijven.

Standbeeld van Ashurnasirpal II. British Museum, Londen. Foto van Jononmac46.

Standbeeld van Ashurnasirpal II.
British Museum, Londen.
Foto van Jononmac46.

Stichting door Salmanasser I
Op de plaats waar de Tigris en de Grote Zab samenstromen lag al van oudsher een handelspost. Onder Salmanasser I (r. 1274-1245 v. Chr.) werd deze uitgebouwd tot een stad genaamd Kalhu. Salmanasser I was een koning van het Midden-Assyrische Rijk (1392-934 v. Chr.), een rijk dat tot bloei kwam nadat de Assyriërs zich onafhankelijk hadden verklaard van het koninkrijk Mitanni (ca. 1500 – ca. 1300 v. Chr.). Toen Salmanasser I regeerde was Mitanni inmiddels ten onder gegaan, wat de Assyriërs de kans bood om hun macht over Mesopotamië en Syrië uit te breiden. Salmanasser’s zoon Tukulti-Ninurta I (een van de koningen waarop de figuur Nimrod is gebaseerd!) breidde het rijk nog verder uit door Babylonië te onderwerpen en de Hittieten terug te drijven. 

Tot hoofdstad verheven door Ashurnasirpal II
In de tiende eeuw v. Chr. raakte het Midden-Assyrische Rijk in verval en zo ook de stad Kalhu. Onder de koningen Adad-Nirari II (r. 911-891 v. Chr.) en Tukulti-Ninurta II (r. 891-884 v. Chr. wisten de Assyriërs echter opnieuw hun macht over Noord-Mesopotamië en Syrië uit te breiden. Toen Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.) aan de macht kwam erfde hij een groot rijk dat uit zijn voegen dreigde te barsten. Al vroeg in zijn regeerperiode braken overal in het rijk opstanden uit. Ashurnasirpal sloeg deze opstanden op een zelfs voor de Assyriërs ongekend wrede manier neer. Opstandige edelen liet hij spietsen of levend villen en jonge mannen, vrouwen en kinderen liet hij levend verbranden. Om onduidelijke redenen verplaatste hij de hoofdstad van Ashur naar Kalhu. Mogelijk wilde hij een stad ‘voor zichzelf’ hebben, weg van zijn onbetrouwbare onderdanen. Hij legde een acht kilometer lange muur aan en liet een enorm paleis bouwen dat hij in 879 v. Chr. feestelijk liet openen. Op de housewarming waren naar eigen zeggen bijna 70.000 mensen aanwezig, die allemaal voorzien werden van de meest luxueuze dranken en spijzen. 

Ivoren reliëf uit Kalhu

Ivoren reliëf uit Kalhu

Bouwprojecten in Kalhu
Kalhu heeft, op de oorspronkelijke hoofdstad Ashur na, het langst de titel ‘hoofdstad van Assyrië’ mogen dragen. Waar Nineveh ‘slechts’ 93 jaar de hoofdstad was (705-612 v. Chr.), is Kalhu dit 173 jaar lang geweest (879-706 v. Chr.). Kalhu telt dan ook meer paleizen dan Nineveh. In Nineveh staan ‘enkel’ de paleizen van Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) en Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.), maar in Kalhu bouwden maar liefst drie koningen hun paleis: Ashurnasirpal (r. 884-859 v. Chr.), Salmanasser III (r. 859-824 v. Chr.) en Tiglath-Pileser III (744-727 v. Chr.). Het paleis van Ashurnasirpal was 200 bij 130 meter in oppervlakte en had 200 kamers en 3 binnenplaatsen. Sanherib’s ‘paleis zonder gelijke’ in Nineveh had ‘slechts’ 80 kamers. Salmanasser III liet naast een eigen paleis ook een groot tempelcomplex met Ziggurat (tempeltoren) aanleggen. Alle paleizen en belangrijke tempels stonden op een goed zichtbare heuvel (akropolis), die er tijdens de Nieuw-Assyrische Periode behoorlijk indrukwekkend moet hebben uitgezien. Naast de paleizen en de tempels is Kalhu ook bekend om haar prachtige kunstvoorwerpen, waarmeer de belangrijke gebouwen werden versierd. De ivoren beeldjes, gouden ornamenten en beelden van Lamassu’s (gevleugelde stieren met mensenhoofden) behoren tot fraaiste van het gehele Nabije Oosten.

De volgende keer
Ondanks de roem, pracht en praal van Kalhu besloot Sargon II (r. 722-705 v. Chr.) de hoofdstad in 706 v. Chr. naar Dur-Sharrukin te verplaatsen. Hier heb ik vorige week al over geschreven. Dur-Sharrukin was echter geen lang leven beschoren en de hoofdstad werd in 705 v. Chr. alweer verplaatst naar Nineveh. De volgende week zal ik schrijven over Ashur, de oorspronkelijke hoofdstad van Assyrië, waar het land en het volk zijn naam aan te danken heeft.

Verloren Oudheid – Dur-Sharrukin

In maart 2015 blies IS de ruïnes van de stad Dur-Sharrukin op. Deze stad, gelegen nabij het moderne Khorsabad, is uniek onder de Assyrische steden. Waar de meeste Assyrische steden duizenden jaren oud waren toen het Nieuw-Assyrische Rijk opkwam, is Dur-Sharrukin pas in 717-706 v. Chr. gesticht en wel door één persoon: Sargon II(Akkadisch: Sharrukin). Sargon II was een ambitieuze koning die de veroveringen van zijn voorgangers probeerde te consolideren, maar ook een nieuwe start wilde maken. Hij gaf de opdracht tot de bouw van een nieuwe hoofdstad, die gelijk de meest indrukwekkende stad ter wereld moest worden.

Sargons staatsgreep
Sargon II kwam naar alle waarschijnlijkheid door een staatsgreep aan de macht. Zijn voorganger Salmanasser V (727-722 v. Chr.) had zich naar verluid impopulair gemaakt door zware belastingen en dwangarbeid op te leggen, al moet worden opgemerkt dat zo ongeveer elke afgezette Mesopotamische koning hiervan werd beschuldigd. De werkelijke reden dat Sargon besloot de macht te grijpen was waarschijnlijk dat Salmanasser de indrukwekkende veroveringen van zijn vader Tiglath-Pileser III (744-727 v. Chr.) niet kon evenaren en Sargon zichzelf als een betere generaal beschouwde. Naar eigen zeggen was Sargon een jongere broer van Salmaneser, maar dit kan slechts een manier zijn geweest om zichzelf te legitimeren.

Merodach-Baladan II (links). Altes Museum, Berlijn.

Merodach-Baladan II (links).
Altes Museum, Berlijn.

Opstand van Merodach-Baladan II
Het koningschap van Babylonië was sinds 734 v. Chr. in Assyrische handen geweest nadat Tiglath-Pileser de laatste inheemse koning Nabonasser had afgezet. Sindsdien hadden Tiglath-Pileser en zijn zoon Salmaneser zowel de titel ‘koning van Assyrië’ als de titel ‘koning van Babylonië’ gedragen. De twee koninkrijken waren in een persoonlijke unie verenigd. Vanwege de twijfelachtige legitimiteit van Sargon weigerden de Babyloniërs hem echter als hun koning te erkennen. In plaats daarvan plaatsten ze Merodach-Baladan II, een Chaldeeuwskrijgsheer, op de troon. Sargon kon het verlies van Babylonië uiteraard niet over zijn kant laten gaan en in 720 v. Chr. organiseerde hij een veldtocht tegen Merodach-Baladan. Hij werd echter verslagen door een coalitie van Babyloniërs, Chaldeeën en Elamieten.

Oorlog tegen Urartu
Ondanks dit verlies behaalde Sargon een aantal indrukwekkende overwinningen. Zo veroverde hij in 721 v. Chr. Samaria, de hoofdstad van het Noordrijk Israel, al is het ook mogelijk dat Salmanasser dit had gedaan en Sargon er met de eer vandoor is gegaan. Tussen 719 en 713 v. Chr. organiseerde Sargon regelmatig veldtochten naar het Zagrosregio. Deze regio was erg gewild vanwege de aanwezigheid van grondstoffen als hardhout, metaalerts, vee en strijdpaarden. Koning Rusa van aartsrivaal Urartu (de voorloper van Armenië) had geprobeerd zijn macht over deze regio uit te breiden door de plaatselijke krijgsheren aan zijn kant te krijgen. Sargon’s veldtochten waren een reactie hierop. Na jaren van felle strijd wist Sargon de plaatselijke krijgsheren te onderwerpen en vele Urartese vestingen in te nemen, waaronder de heilige stad Musasir. Bij de verovering van Musasir maakte Sargon grote hoeveelheden goud en zilver buit. Toen Rusa hiervan hoorde pleegde hij zelfmoord.

Reconstructie van het paleis van Sargon II. Wright, J.H. (1905): A history of all nations from the earliest times.

Reconstructie van het paleis van Sargon II te Dur-Sharrukin.
Wright, J.H. (1905): A history of all nations from the earliest times.

Dur-Sharrukin
Vanwege het felle verzet tegen zijn heerschappij besloot Sargon in 717 v. Chr. tot de bouw van een nieuwe hoofdstad, speciaal voor zichzelf: Dur-Sharrukin. Deze stad zou de vorm krijgen van een bijna perfecte vierkant van één vierkante mijl. De stad had dikke ringmuren en zeven poorten: twee op het westen, twee op het oosten, twee op het zuiden en één op het noorden. Daar waar de achtste poort zou moeten zitten bouwde Sargon zijn ‘paleis zonder gelijke’. Hij liet ook een paleis bouwen voor zijn grootvizier Sin-ah-usur, een tempel voor Nabu en een eigen Ziggurat (tempeltoren). De paleizen werden versierd met vele reliëfs en Lamassu’s (gevleugelde stieren met mensenhoofden) die naar het schijnt beschilderd waren. Daarnaast liet Sargon vele tuinen en parken aanleggen en zette hij in de omgeving van de stad grote irrigatieprojecten op.

Inname van Babylon
In 710 v. Chr. was Sargon eindelijk klaar om Babylonië te heroveren. Dit zal mede mogelijk zijn gemaakt door de schatten die hij in Musasir had buitgemaakt. Om coalitievorming te voorkomen viel hij eerst Elam aan en benaderde hij later vanuit zuidoostelijk richting de stad Babylon. De Assyriërs omringden de stad, maar Merodach-Baladan wist te ontkomen. Nu hun koning was gevlucht besloten de inwoners van Babylon Sargon als hun koning te verwelkomen. Naar eigen zeggen werd Sargon feestelijk onthaald omdat hij de stad bevrijd had van de tirannie van de Chaldeeër.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Sargon II (rechts) en (waarschijnlijk) Sanherib (links). Louvre, Parijs.

De dood van Sargon
Met de onderwerping van Babylonië en de schatten van Musasir op zak kon Sargon zich vanaf 710 v. Chr. volop richten op de bouw van zijn nieuwe hoofdstad. In 706 v. Chr. was de stad af. Erg lang heeft Sargon echter niet van zijn meesterwerk kunnen genieten. In 705 v. Chr. sneuvelde hij in de strijd in Tabal, een koninkrijk in centraal Anatolië. Het gebeurde niet vaak dat een Assyrische koning sneuvelde in de strijd en dit werd dan ook als een zeer slecht teken gezien. Temeer omdat Sargon nog altijd het stigma van onrechtmatig heerser met zich meedroeg.

De ondergang van Dur-Sharrukin
De dood van Sargon was reden voor Merodach-Baladan om zich opnieuw uit te roepen tot koning van Babylonië. Ook in de Levant verklaarden verschillende koninkrijkjes, waaronder Juda, zich onafhankelijk. Sargon’s zoon Sanherib had er 16 jaar en veel bloedvergieten voor nodig om alle opstanden de kop in te drukken. Vanwege Sargon’s oneervolle dood deed Sanherib er alles aan om zich van zijn vader te distantiëren. Zo noemt hij hem nooit in zijn inscripties. Hij liet ook diens stad Dur-Sharrukin ontruimen en verplaatste de hoofdstad naar Nineveh, waar hij zijn eigen ‘paleis zonder gelijke’ bouwde. Sindsdien ligt de stad te verstoffen. Tot recent waren er echter zeer goed bewaard gebleven overblijfselen van paleizen, muren en reliëfs te vinden: de overblijfselen van een stad waar nauwelijks in is geleefd.

Verloren Oudheid – Het Mesopotamische koningsideaal

Wanneer de gerechtigheid opzij geschoven is, wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden? En wat is een roversbende anders dan zo’n koninkrijk in het klein?

Augustinus, De Civitate Dei IV, 4

Dit citaat van Augustinus illustreert mooi de paradox van een geweldsmonopolie: om te voorkomen dat mensen elkaar geweld aandoen is een staatsapparaat nodig dat het recht heeft om – indien nodig – met geweld op te treden tegen geweldplegers. Dit roept echter de vraag op waar een staat dit recht op baseert. Een staat die naar willekeur handelt verschilt inderdaad weinig van een grote roversbende.

Priesterkoning (ensi) van Uruk. Pergamonmuseum, Berlijn.

Priesterkoning (ensi) van Uruk.
Pergamonmuseum, Berlijn.

Soemerische oorsprong van het koningschap
De oude Soemeriërs waren zich al bewust van dit probleem. In het vierde millennium voor Christus kwamen daar de eerste steden op. Nu tienduizenden mensen bij elkaar leefden – de stad Uruk had ruim 40.000 inwoners – was er behoefte aan één man die als een goede herder de boel bij elkaar kon houden. Deze herder vond men in de ensi (hogepriester), die bemiddelde tussen het volk en de beschermgod van de stad. Omdat hij een speciaal lijntje had met de goden, had hij het mandaat om belastingen te eisen en recht te spreken. Alleen het aanvoeren van de legers liet hij over aan een lugal (grote man).

Met de voortdurende dreiging van oorlog nam in het derde millennium voor Christus de macht van de lugals toe. Na verloop van tijd gingen zij ook de ceremoniële en gerechtelijke taken van de ensi overnemen. In het derde millennium was de stad Nippoer – een religieus centrum dat door alle Soemeriërs werd gerespecteerd – erg belangrijk. De lugal die over Nippoer heerste en de tempel van de god Enlil beschermde werd beschouwd als de enige ware afgezant van de goden, die ‘het koningschap’ bezat. ‘Het koningschap’ wordt in de Soemerische koningslijst omschreven als een geschenk van de goden dat uit de hemel was neergedaald en dat maar door één persoon tegelijk kon worden bezeten.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad). Nationaal Museum Irak.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad).
Nationaal Museum Irak.

Mesopotamische koningsideologie
Soemerische ideeën over het koningschap werden overgenomen door de Akkadiërs die onder Sargon van Akkad geheel Mesopotamië veroverden. In de loop van het tweede millennium voor Christus lijken deze ideeën ook te zijn overgenomen door de inwoners van de Levant, Anatolië en West-Iran. In al deze regio’s ging men er vanuit dat de koning een uitverkorene van de goden was die het mandaat had om mensen en zelfs hele volken die hem niet wilden gehoorzamen genadeloos te straffen en die (in theorie) recht had op wereldheerschappij. Zelfs marginale koninkrijkjes als Juda en Israël geloofden dat hun koning de lieveling van hun godwas.

Naast het recht om mensen geweld aan te doen en te beroven (om het maar eens grof te formuleren) had de koning de plicht om voor zijn volk en voor de hele wereld vrede en welvaart te brengen. Hij moest zijn mensen beschermen tegen externe vijanden, steden voor hen bouwen, akkers voor hen aanleggen, hun handelsbelangen veiligstellen en de goden tevreden houden door offers te brengen en tempels te restaureren. De ideale Mesopotamische koning was dan ook een vredesvorst.

Tiglath-Pileser III British Museum

Tiglath-Pileser III
British Museum

De opkomst van het Assyrische Rijk
Aangekomen in het vroege eerste millennium voor Christus treffen we in het Nabije Oosten talloze onafhankelijke koninkrijkjes die allemaal geloofden dat ze het uitverkoren volk waren en dat hun koning de lieveling van hun god was. Zolang er een zekere machtsbalans bestond tussen die koninkrijkjes had dit geloof weinig concrete gevolgen, maar toen de Assyriërs onder Tiglath-Pileser III (r. 744-727 v. Chr.) grote delen van de bekende wereld veroverden leken de Assyriërs gelijk te krijgen: zij waren het uitverkoren volk, hun god Ashur was de machtigste god, hun koning was de rechtmatige wereldheerser.

De opkomst van het Assyrische Rijk had grote gevolgen voor het religieuze en politieke denken in het Nabije Oosten. De Assyrische koningen zagen zich door hun goddelijke mandaat gerechtigd om hun vijanden op de meest gruwelijke manieren te straffen, om volken die niet onder hun gezag vielen hun wil op te leggen en om zichzelf in megalomane inscripties de hemel in te prijzen. De overwonnen volken kwamen daarmee voor een dilemma te staan: hadden de Assyriërs gelijk en waren zij de rechtmatige wereldheersers, of was dit slechts een test van hun god?

Jezus

Jezus Christus, Pantokrator.

Oorsprong van het messianisme
De profeet Jesaja uit Juda (actief 740-700 v. Chr.) had een duidelijk en revolutionair antwoord: de Assyrische koning was slechts een roede in de hand van de HEER, de God van Israël. De HEER had hem boven alle andere vorsten verheven om zondige volken, waaronder ook Juda en Israël, te straffen. Jesaja ging er dus vanuit dat, ondanks het succes van de Assyriërs, de HEER nog steeds de machtigste god was. Israël was ook nog steeds het uitverkoren volk, maar juist daarom werden zij zo getuchtigd voor hun ongehoorzaamheid.

Volgens Jesaja was het Huis van David nog steeds het favoriete koningshuis van de HEER, maar over de huidige koningen van Juda was Hij niet zo te spreken. Op een dag zou Israël echter in ere worden hersteld en zou een Messias (gezalfde) uit het Huis van David over de wereld heersen. Alle volken zouden dan naar Jeruzalem komen om de HEER te aanbidden. Ziehier de oorsprong van het joodse messianisme, waar later ook het christendom en de islam uit zouden voortkomen.

De Mesopotamische oorsprong van ons religieuze denken
Hoewel oosterse koningen zich van oudsher op goddelijke steun hadden beroepen, waren het de Israëlieten die voor het eerst stelden dat hun god de enige ware was en zijn gezalfde de enige rechtmatige koning. In navolging van hen wachten joden, christenen en moslims op de komst van een ideale oosterse koning die vrede op aarde zal brengen en beroepen de radicalen onder hen zich op een geweldsmonopolie zonder limiet.

Verloren Oudheid – Nineveh

Het culturele vandalisme van IS kwam voor het eerst grootschalig in het nieuws toen de terreurgroep in januari 2015 delen van de stadsmuur van Nineveh opblies. Het bleek het begin te zijn van een veel grotere campagne om sporen van het voorislamitische verleden uit te wissen. Dit verleden zou immers kunnen afleiden van het islamitische ideaal. Het is dan ook typerend dat van alle heidense ruïnes de stadsmuren van Nineveh het als eerste moesten ontgelden.

Reconstructie van de stad Nineveh volgens archeoloog Austen Henry Layard (1817-1894).

Reconstructie van de stad Nineveh volgens archeoloog Austen Henry Layard (1817-1894).

De reputatie van Nineveh
In de Oudheid stond Nineveh bekend als een van de grootste en mooiste steden ter wereld. Tussen 705 en 612 v. Chr. was het de hoofdstad van het Nieuw-Assyrische Rijk en als zodanig beschikte de stad over alle luxes die binnen het rijk te krijgen waren. Met ruim 120.000 inwoners afkomstig uit alle delen van het rijk was Nineveh een tijdlang de grootste stad ter wereld. De koningen Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) en Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.) bouwden er hun paleizen en zelfs een van de eerste bibliotheken was er gevestigd. In de Bijbel worden haar inwoners getypeerd als arrogant en decadent en wordt de verwoesting van de stad bejubeld. Dit alles spreekt echter des te meer voor de indruk die de stad maakte op overwonnen volken.

De oorsprong van Nineveh
De eerste sporen van bewoning in Nineveh gaan terug tot 6000 v. Chr. Tussen 2900 en 2600 v. Chr. groeide Nineveh uit tot een stad. De stad werd al snel een belangrijke cultusplaats voor de moedergodin Nina. Toen de Semitische Akkadiërs zich rond 2300 v. Chr. in het noorden van Mesopotamië gingen vestigen en zich vermengden met de vermoedelijk Hurritisch sprekende plaatselijke bevolking, ontstond het Assyrische volk. De Assyriërs identificeerden de inheemse godin Nina met de Akkadische oorlogsgodin Ishtar en ook onder hen bleef de stad een belangrijk cultuscentrum. De Ishtar van Nineveh werd zelfs door farao Amenhotep III (r. 1388-1351 v. Chr.) vereerd.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Sanherib
Toen de Assyrische koning Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) aan de macht kwam, werd Nineveh naast een religieus centrum ook een politiek centrum. Sanherib’s vader Sargon II (r. 721-705 v. Chr.) was een usurpator die niet gerelateerd was aan de vorige koning Salmanasser V (r. 727-721 v. Chr.). Zijn heerschappij stuitte daarom op veel verzet onder met name de Babyloniërs. Hoewel Sargon erg zijn best had gedaan om het rijk onder de duim te houden en daarbij zelfs aartsrivaal Urartu (Armenië) had verslagen, sneuvelde hij in 705 v. Chr. in de strijd. Deze gebeurtenis werd door velen gezien als een teken van goddelijke toorn en weinigen waren dan ook bereid om Sargon’s zoon Sanherib als heerser te aanvaarden. De eerst zestien jaar van zijn regering was Sanherib dan ook bezig om met harde hand de opstandige plaatselijke vorsten aan zijn gezag te onderwerpen.

Sanherib’s bouwprojecten
Om zich te distantiëren van zijn vader en zo legitimiteit te winnen liet Sanherib de hoofdstad die Sargon had gesticht – Dur-Sharrukin (Khorsabad) – ontruimen en maakte hij Nineveh tot zijn nieuwe hoofdstad. Hij liet er een indrukwekkend paleis bouwen en legde een 12 kilometer lange ringmuur met slotgracht aan. Overwonnen volken vanuit het hele rijk werden in de stad gevestigd en tewerkgesteld. Sanherib wilde met zijn paleis, gelegen op een heuvel genaamd Kuyunjik, alle eerdere paleizen overtreffen. Zijn ‘paleis zonder gelijke’ was 22 meter hoog en had 80 kamers, waarvan vele versierd waren met reliëfs van oorlogstaferelen. Hij liet ook tuinen en parken aanleggen door middel van verschillende geavanceerde irrigatietechnieken, waaronder mogelijk de schroef van Archimedes. In de tuinen verzamelde hij allerhande planten en dieren afkomstig van over de gehele bekende wereld. Assyriologe Stephanie Dalley heeft zelfs gesuggereerd dat legendes over de Hangende Tuinen van Babylon eigenlijk teruggaan op de tuinen van Sanherib, maar deze identificatie is controversieel.

Ashurbanipal op leeuwenjacht. Een relief uit het paleis van Ashurbanipal te Nineveh.

Ashurbanipal op leeuwenjacht.
Een relief uit het paleis van Ashurbanipal te Nineveh.

Ashurbanipal’s bouwprojecten
Nadat Sanherib van Nineveh een waardige hoofdstad had gemaakt, hebben ook zijn afstammelingen belangrijke bijdragen geleverd. Sanherib’s zoon Esarhaddon (r. 681-669 v. Chr.) liet op de heuvel genaamd Nabi Yunus een wapenarsenaal aanleggen en Esarhaddon’s zoon Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.) liet op het eerdergenoemde Kuyunjik een nieuw paleis bouwen, waar ook de befaamde Bibliotheek van Ashurbanipal gevestigd was. Ashurbanipal presenteerde zich als een intellectueel die – anders dat eerdere Assyrische koningen – kon lezen en schrijven. Hij gaf de opdracht om vanuit het hele rijk kleitabletten en perkamentrollen te verzamelen en deze onder te brengen in zijn bibliotheek. Ashurbanipal lijkt vooral geïnteresseerd te zijn geweest in zaken die wij als occult zouden beschouwen – astrologie, leverschouwing, voortekenduiding, bezweringen – maar voor de oude Mesopotamiërs waren deze vormen van divinatie volwaardige wetenschappen. Bovendien heeft de Mesopotamische interesse in astrologie geleid tot belangrijke doorbraken op het gebied van de astronomie en de wiskunde. Naast wetenschappelijke en religieuze teksten zijn ook belangrijke literaire teksten verzameld, waaronder het beroemde Gilgamesj-epos.

Soemerisch-Akkadisch woordenboek uit de Bibliotheek van Ashurbanipal.

Soemerisch-Akkadisch woordenboek uit de Bibliotheek van Ashurbanipal.

Verwoesting van Nineveh
Nineveh werd in 612 v. Chr. ingenomen door een coalitie van Babyloniërs en Meden, waarop de overwinnaars de paleizen van Sanherib en Ashurbanipal leegplunderden en afbrandden. Ook de Bibliotheek van Ashurbanipal heeft het niet overleefd. Desondanks is er relatief veel bewaard gebleven. De paleismuren zijn nog grotendeels te reconstrueren en veel reliëfs zijn nog grotendeels intact. De ringmuren zijn nooit helemaal verwoest; zelfs IS is daar niet in geslaagd. Bovendien zijn de kleitabletten uit de bibliotheek door de brand alleen maar harder geworden, waardoor ze nog beter bewaard zijn gebleven. Toen Nineveh in de negentiende eeuw werd opgegraven, lag de belangrijkste Mesopotamische literatuur daar zo voor het oprapen.

Nineveh na de val
Volgens Ctesias werd Nineveh met de grond gelijkgemaakt en werden de inwoners gehuisvest in naburige dorpen. Dat eerste lijkt echter overdreven. Hoewel de stad waarschijnlijk wel grotendeels is leeggelopen, moeten de ruïnes nog lange tijd zichtbaar zijn geweest. Het besef dat de ruïnes tot het machtige Nineveh behoorden lijkt tot in de islamitische periode stand te hebben gehouden. Moslims kennen de heuvel waarop het arsenaal van Esarhaddon gevestigd is immers als Nabi Yunus, naar de profeet Jona die volgens de overlevering Nineveh voor de ondergang had gewaarschuwd.

Verloren Oudheid – Wie waren de Assyriërs?

Ons verhaal begint in Mesopotamië, het land tussen de Eufraat en de Tigris. De Soemeriërs hadden het gebied tussen 4000 en 2300 v. Chr. gedomineerd, maar onder Sargon van Akkad (r. 2340-2278 v. Chr.) hadden de Semitisch sprekende Akkadiërs de macht overgenomen. In de loop van het tweede millennium v. Chr. ontstonden in Mesopotamië twee Akkadische koninkrijken: Assyrië in het noorden en Babylonië in het zuiden. Babylonië was, mede dankzij de erfenis van de Soemeriërs, al vroeg uitgegroeid tot een centrum van wetenschap en religie, terwijl Assyrië vooral bekend stond als militaristisch. Omdat de Assyriërs zich regelmatig tegen naburige volken moesten verdedigen werd oorlog al vroeg een belangrijk onderdeel van de Assyrische ideologie. De Assyriërs zagen het universum als een chaotisch strijdtoneel waarin zij, onder de bescherming van de god Ashur en onder leiding van hun koning, de goddelijke orde moesten handhaven.

Plaatselijke vorsten uit het Zagrosgebergte brengen tribuut in de vorm van kamelen. Zwarte Obelisk van Salmanasser III (r. 858-824 v. Chr.)

Plaatselijke vorsten uit het Zagrosgebergte brengen tribuut in de vorm van kamelen.
Zwarte Obelisk van Salmanasser III (r. 858-824 v. Chr.)

Een veredelde roversbende?
Uiteraard deelde niet iedereen hun ideologie. In de ogen van hun vijanden waren de Assyriërs waarschijnlijk weinig meer dan een veredelde roversbende. Sinds de veertiende eeuw v. Chr. organiseerden de Assyriërs jaarlijks veldtochten naar omliggende gebieden: de Armeense hooglanden, het Zagrosgebergte, de kusten van de Middellandse Zee en Babylonië. Met hun enorme leger paradeerden de Assyrische koningen door deze gebieden, daarbij tribuut eisende van de plaatselijke vorsten. Deze tribuut moet niet gezien worden als een belasting, maar als een eerbetoon waarmee de vorsten aangaven de koning van Assyrië als hun meerdere te erkennen. Vrijblijvend was deze tribuut echter niet. Vanwege de militaire dreiging stuurden de meeste vorsten direct hun tribuut zodra de koning in aantocht was. De koninkrijken die weigerden te betalen werden meestal onder de voet gelopen door het superieure Assyrische leger, dat hun akkers plunderde, hun steden plat brandde en hun leiders op de meest gruwelijke manieren ter dood bracht. Wanneer de Assyriërs echter weer vertrokken waren, gingen de plaatselijke vorsten weer hun eigen weg.

Tiglath-Pileser III British Museum

Tiglath-Pileser III
British Museum

Het eerste wereldrijk
Onder Tiglath-Pileser III (r. 744-727 v. Chr.) werden enkele belangrijke hervormingen doorgevoerd, waardoor het Assyrische Rijk een vastere vorm kreeg. Zo stelde hij gouverneurs aan over de veroverde gebieden en eiste hij een jaarlijks terugkerende tribuut van de plaatselijke vorsten. Zo konden de Assyriërs de veroverde gebieden langer onder hun gezag houden. Toch had het Assyrische Rijk ook na Tiglath-Pileser regelmatig te maken met opstanden onder de plaatselijke vorsten, vooral wanneer zij de nieuwe koning niet legitiem achtten. Bovendien hadden de Assyriërs weinig invloed op de onderworpen bevolking. Ze drongen hun cultuur en religie niet aan hen op en lieten – enkele steles en handelsnederzettingen daargelaten – nauwelijks bouwwerken na in de veroverde gebieden. Voor de gewone man veranderde er weinig; noch in positieve, noch in negatieve zin. Vooral de plaatselijke vorsten waren niet blij dat ze hun soevereiniteit moesten opgeven.

De Babyloniërs
De meest opstandige onderdanen van het Assyriërs waren de Babyloniërs. Als erfgenamen van Soemer en Akkad beschouwden zij zich als superieur aan de boerse Assyriërs uit het noorden. Toen Tiglath-Pileser in 734 v. Chr. Babylonië veroverde waren ze gedwongen geweest om hem als hun koning te erkennen, maar toen in 721 v. Chr. de usurpator Sargon II aan de macht kwam verklaarden ze zich onder leiding van de Chaldeeër Merodach-Baladan II weer onafhankelijk. Het kostte Sargon ruim tien jaar om de opstand de kop in te drukken. Toen hij echter in 705 v. Chr. sneuvelde in de strijd, kwamen de Babyloniërs opnieuw in opstand. Sargon’s zoon Sanherib had er 16 jaar voor nodig om Babylonië te pacificeren en zag zich in 689 v. Chr. genoodzaakt om de heilige stad Babylon geheel te verwoesten. Hij had het Assyrische gezag hersteld, maar de goodwill onder de Babylonische bevolking hadden hij definitief verspeeld.

Maquette van de Ishtarpoort in Babylon. Pergamon Museum.

Maquette van de Ishtarpoort in Babylon.
Pergamon Museum.

De Assyrische burgeroorlog
Toen in 627 v. Chr. de laatste sterke Assyrische koning Ashurbanipal stierf, brak in Assyrië een troonstrijd uit. De Babyloniërs maakten van deze gelegenheid gebruik om zich in 626 v. Chr. onder leiding van een generaal genaamd Nabopolassar onafhankelijk te verklaren. Na enkele Assyrische aanvallen te hebben afgeslagen wist Nabopolassar zijn gezag veilig te stellen. Hij nam zich voor om Assyrië aan zijn gezag te onderwerpen en zijn plannen vorderden gestaag. Hij zocht echter nog naar een bondgenoot.

De Meden
Deze bondgenoot vond hij in de Meden, een Iraans volk dat in het Zagrosgebergte leefde. Van oorsprong waren de Meden een seminomadisch herdersvolk, bestaande uit tientallen onafhankelijke stammen. Als gevolg van de Assyrische kolonisatie waren zij zich echter op één plek gaan vestigen en stelden zij vaste leiders aan. Nadat de Assyriërs hun grip op het Zagrosgebergte waren kwijtgeraakt – zo rond 670 v. Chr. – vervielen de Meden echter tot anarchie. Wat er in die tijd precies is gebeurd is niet te zeggen, maar in 614 v. Chr. lijken de Medische stammen zich te hebben verenigd in een machtige stammencoalitie onder leiding van een krijgsheer genaamd Cyaxares.

Assyrische belegering van een ommuurde stad.

Assyrische belegering van een ommuurde stad.

De val van Assyrië
Nabopolassar en Cyaxares ontmoetten elkaar in 614 v. Chr. Het nieuws dat het Assyrische Rijk op instorten stond had ook de Meden bereikt en ze wilden graag een graantje meepikken. Met een enorm leger daalden de Meden de bergen af en liepen ze de heilige Assyrische stad Ashur onder te voet. Ze plunderden de stad en vertrokken met de buit. Nabopolassar was er graag bij geweest, maar hij was te laat. Nabij de ruïnes van Ashur spraken Nabopolassar en Cyaxares af om bij het beleg van Nineveh – de Assyrische hoofdstad – hun acties te coördineren. Dit gebeurde in 612 v. Chr. Van juni tot en met augustus omsingelden ze de stad. Uiteindelijk wisten ze de ringmuren te slechten. De Meden plunderden erop los en vertrokken met de buit. Bij deze plundering zijn veel kunstschatten verwoest en paleizen afgebrand. Ook de befaamde Bibliotheek van Ashurbanipal ging in vlammen op. Over wat toen verloren ging schrijf ik meer in mijn volgende column.

Daan Nijssen takes a DNA test

As a historian, I have always been curious about my ancestors. Unfortunately, archives and baptismal registers only go back a few hunderd years. One of my paternal uncles has traced the Nijssen family line back to the sixteenth century, but so far all of my paternal ancestors seem to have lived in a small area on the border between Noord-Brabant and Limburg. On my maternal side, too, all of my ancestors up to the third generation are from that specific region. So far, no exotic influences have been detected and no connections to great historical events can be made.

Since I am especially interested in ancient history, I have always been a bit disappointed that I would never know to which ancient peoples I was related. That is, until I discovered genetic DNA testing. Over the past few years I have read a lot about genetic genealogy and a few weeks ago I decided to order a DNA test of my own, at 23andme. At 23andme professional geneticists investigate your DNA and try to trace the origins of your genetic material back to specific regions. They can also identify both your paternal (Y-DNA) and maternal (mitochrondrial DNA) haplogroups, which allows you to trace the migration routes of your ancestors took back to East Africa. A few days ago the results came in.

Continue reading “Daan Nijssen takes a DNA test”

Touraj Daryaee “Burden of the Past”

The first time I heard of Touraj Daryaee was in 2012. I was about to go to the TOPOI workshop Imperial Space and Daryaee was listed as one of the speakers. Daryaee, professor at the University of California, Irving, is an American Iranologist of Persian descent specialized in the Sasanid period. The Sasanid period has often been neglected, but in recent years Daryaee has popularized it and became one of the leading authorities in the field. Since the subject of my Master thesis was interconnected with Sasanid history, I was really wanted to hear him speak. Unfortunately, Daryaee himself couldn’t make it to Berlin. During the years that followed I read many of Daryaee’s books and articles. He has an accessible and engaging writing style that is ideal for introducing people to a complex topic. When I received an email from Rolf Strootman about a week ago that Daryaee was about to give a lecture at the University of Utrecht on April 19th, I didn’t hesitate one moment.

Continue reading “Touraj Daryaee “Burden of the Past””