Verloren Oudheid – Wie waren de Arameeërs?

In mijn vorige columns heb ik de Arameeërs al enkele malen genoemd. Deze losse groep herdersstammen afkomstig uit het huidige Syrië verspreidde zich tussen 1100 en 600 v. Chr. over het gehele Nabije Oosten. Als gevolg hiervan werd hun taal de voertaal van de regio. Dankzij de belangrijke positie van het Aramees ontstond in het Nabije Oosten een soort overkoepelende Aramese etniciteit waar bijna alle Semitische volken van de regio in op leken te gaan. Hoe is deze overkoepelende etniciteit ontstaan? Een lesje etnische identiteit in de Oudheid…

Oorsprong van de Arameeërs
De naam ‘Aram’ is waarschijnlijk afgeleid van het proto-Semitische woord voor ‘hoogland’. Een geografische aanduiding dus. Het is dan ook geen verrassing dat we deze naam al vanaf het derde millennium hier en daar in inscripties aantreffen. Pas rond 1100 v. Chr. raakt de naam ‘Arameeër’ echter geassocieerd met een volk. In deze periode van grote volksverhuizingen begonnen de nomadische herders die voorheen op de Syrische steppe hadden geleefd zich te verspreiden naar de steden van Syrië en Mesopotamië. De Assyriërs noemden hen ‘Ahlamu’, wat zoveel betekent als ‘zwervers’. Een deel van deze Ahlamu – de Ahlamu van het hoogland – kwamen bekend te staan als de Arameeërs. Deze Arameeërs vestigden tussen 1100 en 800 v. Chr. enkele middelgrote koninkrijken in Syrië, waaronder Bit Adini (Beth Eden), Hamath (Hama) en Damascus. Het laatste koninkrijk was een van de grootste rivalen van het oude Israël.

Aramese koninkrijken rond 900 v. Chr. Naar: Wittke, Olshausen & Szydlak (2013), p. 43.

Aramese koninkrijken rond 900 v. Chr.
Naar: Wittke, Olshausen & Szydlak (2013), p. 43.

Verspreiding van de Arameeërs
De Arameeërs hadden zich al voor de Nieuw-Assyrische periode over grote delen van Assyrië verspreid. De verwante Chaldeeërs hadden zich gevestigd in Babylonië. Zij leefden daar in stamverband tussen de inheemse Akkadische bevolking. Met de opkomst van het Nieuw-Assyrische Rijk in de tiende en negende eeuw v. Chr. werden de Aramese koninkrijkjes stuk voor stuk door de Assyriërs geannexeerd. Damascus viel in 732 v. Chr. als laatste. De Assyriërs hadden het gebruik om opstandige onderdanen naar andere delen van het rijk te deporteren en de Arameeërs waren nogal vaak opstandig. Zo verspreidden de Arameeërs zich over het hele Assyrische Rijk en namen ze hun taal en cultuur met zich mee. Vanwege het grote verspreidingsgebied van het Aramees werd dit al snel de taal waarin onderworpen volken onderling communiceerden. De Akkadiërs, hun taal en hun cultuur raakten steeds meer geassocieerd met de heersende elite. 

Aramese grafstèle uit Neirab of Tell Afis in Syrië (zevende eeuw v. Chr.). Louvre, Parijs

Aramese grafstèle uit Neirab of Tell Afis in Syrië (zevende eeuw v. Chr.).
Louvre, Parijs

‘Aramees’ als overkoepelende etniciteit
Zolang het Nieuw-Assyrische (911-612 v. Chr.) en later het Nieuw-Babylonische Rijk (612-539 v. Chr.) bleven voortbestaan, bleef het Akkadisch de taal van de administratie. Toen de Perzen echter het Nabije Oosten veroverden, besloten zij om het Aramees als rijkstaal te hanteren. Slechts een kleine minderheid van de inwoners sprak immers Akkadisch of Perzisch. De Perzische periode (539 – 330 v. Chr.) bracht vrede en stabiliteit. Oude rivalen als Babylonië, Egypte en Lydië waren nu in één rijk bijeengebracht en de oude Aramese koninkrijkjes behoorden inmiddels tot het verre verleden. De meeste Arameeërs konden waarschijnlijk niet meer zeggen uit welk koninkrijk hun voorouders kwamen. Waarschijnlijk identificeerden zij zich in de eerste plaats als lid van een bepaalde stam of inwoner van een bepaalde stad en pas in de tweede plaats als Arameeër. Etnische scheidslijnen vervaagden en ‘Arameeër’ werd een verzamelnaam voor bijna alle Aramees sprekende groepen.

Joden als Arameeërs
Niet alle volken namen de Aramese identiteit aan. De Joden bijvoorbeeld, die ook Aramees waren gaan spreken, hielden meer dan hun buren vast aan hun tribale identiteit. Hun religie was immers gebaseerd op een verbond dat hun god – de HEER – met hun volk had gesloten. Toch lijken veel buitenstaanders de Joden als Arameeërs of als ‘Syriërs’ te hebben beschouwd. Zo heeft de Griekse geschiedschrijver Herodotus het over de Syriërs van Palestina die aan besnijdenis doen (Herodotus 2.104). ‘Syriër’ lijkt in Griekse bronnen synoniem te zijn aan ‘Arameeër’. In de late Perzische periode werd de Joodse identiteit steeds belangrijker. In deze tijd kreeg de Tora zijn huidige vorm en werd het Joodse mannen verboden een niet-Joodse vrouw te huwen.

Arabieren en Assyriërs
De Arabieren waren eveneens te onderscheiden van de Arameeërs. Zij spraken immers een andere taal en hielden er een nomadische leefwijze op na. Toch spraken ook de Arabieren Aramees wanneer zij met hun Aramese buren communiceerden en vestigden ook zij zich uiteindelijk in de steden. De vraag of ook de Assyriërs zich bleven onderscheiden van de Arameeërs is controversieel. Vanaf de Perzische periode spraken de meeste Assyriërs inderdaad Aramees, maar dat zegt niet alles. Het beste argument voor het voortbestaan van een aparte Assyrische identiteit is dat de regio gedurende de hele Oudheid bekend is blijven staan als Assyrië. Ook Griekse auteurs lijken onderscheid te hebben gemaakt tussen Syriërs (Arameeërs) en Assyriërs (Mesopotamiërs), al waren zij niet altijd even consequent hierin. Kenmerkend aan de Mesopotamische ‘Arameeërs’ is dat zij Akkadische goden bleven vereren en hun kinderen Akkadische namen gaven, al zegt ook dat natuurlijk niet alles.

Verspreiding van het Assyrische christendom.

Verspreiding van het Assyrische christendom.

De Aramese identiteit in de late Oudheid
De overkoepelende Aramese identiteit werd in de loop der eeuwen steeds sterker. Terwijl vreemde overheersers als de Grieken, Romeinen, Parthen en Perzen kwamen en gingen, bleef de Aramees sprekende autochtone bevolking zich op cultureel gebied onderscheiden. Gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling kreeg het christendom onder de Arameeërs veel aanhangers. De Arameeërs ontwikkelden een unieke oosterse vorm van het christendom en konden zich daardoor moeilijk vinden in de door Rome opgelegde chalcedoonseorthodoxie. Sindsdien volgen Aramees sprekende christenen veelal ofwel de nestoriaanse of de monofysische leer. De christelijke Aramese identiteit bleef ook na de komst van de islam een belangrijke rol spelen op het wereldtoneel. Lange tijd was de nestoriaanse kerk de grootste christelijke stroming ter wereld, met volgelingen tot in China. Pas met de massamoorden van Timoer Lenk rond 1400 werden de Aramese christenen gereduceerd tot een gemarginaliseerde minderheid.

Verloren Oudheid – Palmyra

Vorige week en de week daarvoor schreef ik al over de opkomst van karavaansteden in het Nabije Oosten. Rond het begin van onze jaartelling vielen grote delen van de bewoonde wereld onder het gezag van drie grote wereldrijken: het Romeinse, het Parthische en het Chinese. Hierdoor brak een periode van vrede aan en nam de langeafstandshandel een grote vlucht. Op voorheen onherbergzame plekken langs handelsroutes kwamen steden tot bloei die vanwege hun economische en strategische positie veel politieke macht konden verwerven. Een van de meest invloedrijke karavaansteden was Palmyra, gelegen in het huidige Syrië.

De ruïnes van Palmyra met de Palmyreense bergrug op de achtergrond. Foto van James Gordon, 7 oktober 2006.

De ruïnes van Palmyra met de Palmyreense bergrug op de achtergrond.
Foto: James Gordon, 7 oktober 2006.

Palmyra voor de Romeinen
Palmyra, door de plaatselijke bevolking Tadmor genoemd, werd omstreeks 2000 v. Chr. gesticht als handelspost aan de al-Qubur oase. De oorspronkelijke inwoners waren waarschijnlijk Amorieten; West-Semitische herdersstammen die met hun kuddes over de Syrische steppes trokken en handel dreven in de oases. Rond 1100 v. Chr. verschenen de Arameeërs in de regio, die qua taal en levenswijze weinig van de Amorieten verschilden. In deze periode was Palmyra nog niet erg belangrijk. Weinig handelaren trokken rechtstreeks door de woestijn. De meesten gaven de voorkeur aan een route door Noord-Syrië, langs de voet van het Taurusgebergte. Met de opkomst van de Arabische specerijenhandel werd Palmyra iets belangrijker. Meestal had de stad een semi-autonome status binnen de wereldrijken die haar overheersten, maar veel politieke macht had de stad niet.

Palmyra komt tot bloei
Toen de Romeinen in 64 v. Chr. Syrië veroverden, bleef Palmyra onafhankelijk. Pas in 14 n. Chr. dwong keizer Tiberius de stad tot het betalen van tribuut. Los van deze verplichting bleef de stad grotendeels autonoom. In de eerste eeuw n. Chr. kwam Palmyra tot bloei dankzij een langdurige vrede tussen de Romeinen en de Parthen. In deze tijd werden veel monumentale bouwwerken opgericht. Toen de Romeinen in 106 de stad Petra innamen en het Nabatese handelsimperium ten val brachten, werd Palmyra de belangrijkste karavaanstad van de Levant. De Palmyreners stichtten nu ook handelsposten langs de wegen die naar hun stad leidden en versterkten deze met garnizoenen van hun eigen soldaten. Hierdoor werd Palmyra ook op militair gebied belangrijk. Vanwege het strategische belang van Palmyra kreeg de stad onder Septimius Severus (r. 193-211) de status van coloniatoegewezen.

Grote Zuilengalerij Foto: Bernard Gagnon, 7 april 2010.

Grote Zuilengalerij
Foto: Bernard Gagnon, 7 april 2010.

Palmyra in vogelvlucht
Wie rond 200 vanuit westelijk richting Palmyra benaderde, zou buiten de stadsmuren allereerst tientallen monumentale graftorens zien liggen. Eenmaal binnen de muren zou zijn oog meteen vallen op de tempel van de Arabische moedergodin Allat. Vervolgens zou hij de 1100 meter lange zuilengalerij betreden die van west naar oost loopt. Aan weerszijden van deze zuilengalerij lagen de woondistricten. Na ongeveer een halve kilometer zou onze reiziger links op enige afstand de tempel van de Aramese hemelgod Baäl Shamin zien liggen en aan de rechterkant de stadskern, met het centrale marktplein, het senaatsgebouw, een Grieks theater en een tempel van de Mesopotamische wijsheidsgod Nabu. Tot slot zou hij uitkomen bij de tempel van Bel, de Babylonische oppergod. Opvallend aan alle tempels in Palmyra is dat ze weliswaar grotendeels in Grieks-Romeinse stijl zijn uitgevoerd – met zuilen en driehoekige daken – maar dat er ook Mesopotamische elementen in verwerkt zijn, zoals een stevige buitenmuur, een ruime binnenplaats en driehoekige kantelen.

Buste uit Palmyra, mogelijk van Odaenathus. Palmyra Museum.

Buste uit Palmyra, mogelijk van Odaenathus.
Palmyra Museum.

Odaenathus tegen de Perzen
Vanwege het toegenomen strategische belang van Palmyra bepaalde keizer Septimius Severus dat de stad zou worden geregeerd door onderkoningen. Een van deze onderkoningen was Odaenathus (r. 260-267). Odaenathus leefde in een tijd dat het Romeinse Rijk een grote crisis doormaakte. De zogenaamde soldatenkeizers volgden elkaar in rap tempo op en streden vooral tegen elkaar. De Perzen onder de Sasanidische dynastie maakten hier dankbaar gebruik van. Ze heroverden grote delen van Mesopotamië en in 260 slaagden ze er zelfs in de Romeinse keizer Valerianus gevangen te nemen. Daarop brak een grootschalige burgeroorlog uit. In Syrië stonden verschillende troonpretendenten op, maar Odaenathus bleef trouw aan Valerianus’ zoon Gallienus. In diens naam dreef Odaenathus de Perzen terug en versloeg hij de troonpretendenten. Als dank schonk Gallienus hem de titel ‘gouverneur van het gehele oosten’, wat erop neer kwam dat hij de facto over de oostelijke delen van het rijk zou regeren.

Zenobia’s imperium
In 267 kwam Odaenathus onder verdachte omstandigheden om het leven. Zijn eenjarige zoon Vabalathus werd uitgeroepen tot zijn opvolger, maar intussen zou zijn vrouw Zenobia als regentes over Palmyra regeren. In de jaren daarop werd het Romeinse Rijk opnieuw geteisterd door burgeroorlogen. Zenobia greep deze kans aan om haar macht in de Levant, Egypte en Anatolië te consolideren. Dit deed ze voornamelijk door afspraken de maken met de plaatselijke machthebbers en door vermeende rebellen tegen het Romeinse gezag uit te schakelen. Hoewel Zenobia officieel nog steeds ondergeschikt was aan het Romeinse Rijk, heerste ze de facto over haar eigen imperium. De Romeinen zagen dit met lede ogen aan. Toen Zenobia de keizerstitel ‘Augusta’ aannam was de maat echter vol. In 272 marcheerde de nieuwe keizer Aurelianus met zijn hele leger via Egypte naar Syrië om Zenobia uit te schakelen. Zenobia werd gevangen genomen en naar Rome gebracht, waar ze naar alle waarschijnlijkheid snel weer in vrijheid werd gesteld.

Reconstructie van de Tempel van Bel. Bron: http://www.newpalmyra.org/

Reconstructie van de Tempel van Bel.
Bron: http://www.newpalmyra.org/

Palmyra na Zenobia
In 273, een jaar na de val van Zenobia’s imperium, kwam de Palmyreense bevolking in opstand tegen de Romeinen. Aurelianus sloeg de opstand hard neer en liet de stad verwoesten. Niet veel later werd de stad door keizer Diocletianus (r. 284-305) herbouwd en versterkt met een legerkamp en een nog stevigere stadsmuur. Palmyra werd echter nooit meer zo belangrijk als voorheen. Desondanks bleef de stad voortbestaan tot aan de verwoesting door Timoer Lenk in 1400. Ook daarna nog bleven mensen tussen de ruïnes wonen, totdat deze in 1932 in gebruik werden genomen als toeristische attractie. Voordat IS in mei 2015 de archeologische site innam, was Palmyra was een van de populairste toeristische trekpleisters van Syrië. IS heeft sindsdien enkele graftorens en de tempels van Bel en Baäl Shamin verwoest, maar de zuilengalerij staat nog grotendeels overeind. Na het ontzet van de stad in maart 2016 is men onmiddellijk begonnen met het restaureren van de archeologische site. De verwachting is dat Palmyra ook in de toekomst een toeristische trekpleister zal blijven.

Verloren Oudheid – Vroegste geschiedenis van de Arabieren

Vorige week schreef ik al over de Arabische koningen van Hatra. Het door hen opgerichte koninkrijk Araba was samen met het bekendere koninkrijk Nabatea een van de eerste staten die als ‘Arabisch’ te typeren zijn. Hoewel nomadische Arabieren al vanaf de negende eeuw v. Chr. in het Nabije Oosten aanwezig waren, lijken ze pas in de Parthische periode soevereine staten te zijn gaan vormen. Hoe is dit te verklaren?

Arabische handelsroutes. Auteur: Like tears in rain (https://fr.wikipedia.org/wiki/Utilisateur:Like_tears_in_rain)

Arabische handelsroutes.
Auteur: Like tears in rain (https://fr.wikipedia.org/wiki/Utilisateur:Like_tears_in_rain)

Oorsprong van de Arabieren
Tussen 2200 en 1800 v. Chr. werd de Levant getroffen door een langdurige droogte. Akkerbouw werd steeds minder rendabel en steeds meer inwoners van de Levant besloten zich in stamverband te organiseren en over te gaan op een nomadische leefwijze. Met hun kleinvee trokken deze stammen over de steppes aan de rand van de Arabische woestijn. Sommige van deze nomadische stammen vielen Mesopotamië binnen, waar ze bekend kwamen te staan als de Amorieten. Andere stammen trokken zuidwaarts, langs de kust van de Rode Zee. De stammen die zuidwaarts trokken raakten geïsoleerd van hun verwanten in de Levant en gingen Centraal Semitische talen spreken. Zij waren de voorouders van de Arabieren.

Levenswijze van de Arabieren
De meeste Arabieren leefden in tijdelijke tentenkampen. Sommigen vestigden zich echter in permanente nederzettingen bij oases, waar ze extensieve akkerbouw beoefenden. In deze oasenederzettingen leefden soms wel duizenden mensen bij elkaar en werd ook veel handel gedreven. Regelmatig kwamen de nomadische Arabieren naar de oasenederzettingen toe om voedsel, wapens en kleding van de sedentaire bevolking te kopen in ruil voor producten van de dieren uit hun kuddes. Bovendien hadden veel oasenederzettingen een regionaal heiligdom waar meerdere stammen bijeenkwamen om gemeenschappelijke goden te vereren.

Albasten hoofd uit een van de Jemenitische koninkrijkjes.

Albasten hoofd uit een van de Jemenitische koninkrijkjes.

Ontstaan van de Wierookhandel
Rond 1000 v. Chr. ontstonden in Jemen verschillende koninkrijkjes, waaronder Saba (het Bijbelse Sheba), Ma’inQataban en Hadhramaut. Let wel: dit waren geen Arabische (Centraal Semitische) koninkrijkjes, maar Zuid-Semitische koninkrijkjes die pas in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling gearabiseerd werden. In Jemen groeiden wierook en mirre, zeldzame aromatica die vrijwel alleen daar voorkwamen. Wierook en mirre waren geliefd om hun geur en werden vaak in rituele context gebruikt. Ze waren gewild over de gehele wereld. Ongeveer gelijktijdig met de opkomst van staatjes in Jemen werd de dromedaris gedomesticeerd, waardoor grotere afstanden door de woestijn konden worden afgelegd. Hierdoor kwam een grootschalige interregionale handel in wierook, mirre en andere specerijen op gang. In de Arabische woestijn ontstonden handelsroutes die Jemen, Mesopotamië en de Levant met elkaar verbonden. De Centraal Semitische nomadenstammen die in de oases leefden profiteerden uiteraard van deze handel.

Arabieren in de Assyrische periode
Kort na het ontstaan van de Arabische specerijenhandel worden de Arabieren voor het eerst genoemd in Assyrische bronnen. In 853 v. Chr. nam een Arabische koning genaamd Gindibu deel aan een anti-Assyrische coalitie waar ook Ben-Hadad van Damascus en Achab van Israel deel van uitmaakten. Deze Gindibu lijkt ergens in het huidige Jordanië te hebben geleefd, maar niet lang daarna duiken de Arabieren ook op in Babylonië, in de Negev en het noorden van de Sinaï. Om de Arabische handelsroutes in handen te krijgen probeerden de Assyriërs vanaf de achtste eeuw v. Chr. de Levant te onderwerpen. De Assyriërs wisten een aantal nomadische Arabische stammen te onderwerpen en dwingen hen om zich in steden te vestigen.

Nabonidus.

Nabonidus.

Arabieren in de Babylonische periode
Tegen het eind van de zevende eeuw v. Chr. verloren de Assyriërs hun grip op de Levant. Al snel probeerden de Babyloniërs echter hun plaats in te nemen. De Babylonische koning Nebuchadnezzar II had er 20 jaar voor nodig om de Levant weer aan zich te onderwerpen. Juda en Jordaanse koninkrijkjes als Ammon en Moab kwamen meer dan eens tegen hem in opstand, totdat Nebuchadnezzar uiteindelijk besloot deze koninkrijkjes te annexeren en de bevolking in ballingschap weg te voeren. Kort daarop vestigen de Arabieren zich tussen overgebleven Ammonieten en Moabieten in Jordanië. Een andere Babylonische koning, Nabonidus, verbleef tijdens zijn regering 10 jaar in de Arabische oasestad Tema. Hij zou alle handelsroutes tot aan Yathrib (het huidige Medina) onder zijn controle hebben gebracht.

Arabieren in de Perzische periode
Eind zesde eeuw v. Chr. veroveren de Perzen het Babylonische rijk. Ook Noord-Arabië wordt door hen overgenomen. Volgens Herodotus hadden de Arabieren een handelsmonopolie in het gebied tussen Gaza en Ienysus en hoefden ze geen schatting te betalen, maar slechts een jaarlijkse ‘schenking’ van 1000 talenten wierook aan de Perzische koning te doen. Deze grote hoeveelheid (30.300 kg) doet echter vermoeden dat het hier wel degelijk om schatting ging. Onder de Perzen was er een ‘koning van de Arabieren’ wiens taak het was de wierook voor de ‘schenking’ te verzamelen. In deze functie had hij waarschijnlijk de controle over de handelsroutes tussen Gaza en noordelijk Arabië. Ook delen van Egypte lijken in deze tijd gearabiseerd te zijn. Herodotus kende Afrika ten oosten van de Nijl immers als Arabië. Ook het archeologische bestand lijkt een Arabische aanwezigheid ten oosten van de Nijldelta te bevestigen.

Khazneh al-Firaun in Petra, Jordanië. Petra was een van de belangrijkste nederzettingen van de Nabateeërs. Foto van Berthold Werner, 10 november 2009.

Khazneh al-Firaun in Petra, Jordanië. Petra was een van de belangrijkste nederzettingen van de Nabateeërs.
Foto van Berthold Werner, 10 november 2009.

Opkomst van Arabische stamverbanden
In de Perzische periode werd het gehele Nabije Oosten in één rijk verenigd, waardoor de Arabieren zich gemakkelijk overal konden vestigen. Jordanië, Palestina en Irak raakten in deze tijd steeds meer gearabiseerd. Zolang het Perzische Rijk bleef voortbestaan konden de Arabieren leven van de handel in specerijen en vielen ze niemand lastig. Met de val dit rijk werd deze handel echter verstoord. De Arabieren zochten naar andere bronnen van inkomsten en begonnen plundertochten te organiseren naar Irak, Jordanië en Palestina. Om hun kans op succes te vergroten verenigden de Arabieren zich in grote stamverbanden, waarvan de Nabateeërs uiteindelijk de belangrijksten zouden worden. De laatstgenoemden verenigden de oasesteden van de Hidjaz en Jordanië onder hun gezag en kwamen zo te heersen over de belangrijkste Arabische handelsroutes.

Ontstaan van Arabische staatssamenlevingen
Intussen streden de opvolgers van Alexander de Grote en later de Romeinen en de Parthen om de heerschappij van het Nabije Oosten. Pas rond het begin van de christelijke jaartelling ontstond er een zekere machtsbalans waarbij de Levant in handen kwam van de Romeinen en Mesopotamië in handen van de Parthen. De vrede was wedergekeerd en de handel bloeide weer op. De Arabische stamverbanden, die nu het merendeel van de karavaansteden in handen hadden, profiteerden hiervan. Ze bouwden bloeiende handelsimperia op waarmee ze definitief hun stempel drukten op het Oude Nabije Oosten.

Verloren Oudheid – Hatra

Afgelopen zondag is de coalitie van Iraakse regeringstroepen en de Koerdische Peshmerga begonnen aan een grootschalig offensief om Mosoel te bevrijden. Het nieuws komt druppelsgewijs binnen. De coalitie ligt voor op schema, verschillende dorpen in de omgeving van Mosoel zijn al bevrijd en de ruïnes van Nimrud zijn ontzet. Op het moment is er nog veel onduidelijk vanwege de oorlogsmist. Zodra de bevrijding van Mosoel is voltooid zal ik hier uiteraard een column aan wijden. Vandaag ga ik het echter hebben over Hatra.

Na de val van het Nieuw-Assyrische Rijk (744-605 v. Chr.) werd het Assyrische grondgebied grotendeels overgenomen door de Babyloniërs (626-539 v. Chr.). Later verenigden de Achaemeniden (550-330 v. Chr.) Groot-Iran, Anatolië en Centraal-Azië onder hun gezag en onderwierpen ze het Babylonische Rijk. Het Achaemenidische Rijk werd ten val gebracht door Alexander de Grote (336-323 v. Chr.), na wiens dood het Nabije Oosten verdeeld raakte onder verschillende Macedonische generaals. De afstammelingen van generaal Seleucus(312-141 v. Chr.) kwamen over Mesopotamië te heersen en stichtten daar verschillende Griekse steden. In 141 v. Chr. werd Mesopotamië veroverd door de Parthen, een Iraans volk afkomstig uit het huidige Turkmenistan. Zij waren de eerste Iraanse dynastie die er na de val van het Achaemenidische Rijk in slaagde Iran en Irak in één rijk te verenigen.

Tempel van Šamaš, centrale Iwan.

Tempel van Šamaš, centrale Iwan.

De Parthische periode
De Parthische periode (141 v. Chr. – 224 n. Chr.) is in vele opzichten een keerpunt in de geschiedenis van het Oude Nabije Oosten. In Mesopotamië stierven de eeuwenoude Akkadische taal en cultuur uit en in de Levant vervaagden de scheidslijnen tussen de verschillende etnische groepen. In beide regio’s kwam een soort Aramesemengcultuur op. Intussen bleef de Griekse cultuur die door de opvolgers van Alexander over het Nabije Oosten was verspreid ook na de val van deze opvolgersstaten populair onder de intellectuele elite. Op politiek gebied werd het Nabije Oosten in tweeën gedeeld door de Romeinen en de Parthen, die over respectievelijk de Levant en Mesopotamië heersten. Deze wereldmachten waren militair aan elkaar gewaagd, waardoor het meestal niet tot oorlog kwam. Deze machtsbalans had een langdurige periode van vrede en welvaart tot gevolg. 

Hatra als karavaanstad
In deze periode kwam de stad Hatra tot bloei. De stad werd mogelijk gesticht op initiatief van de Macedonische Seleuciden (321-141 v. Chr.). Gelegen in de woestijnsteppe van Noord-Irak, tussen de Eufraat en de Tigris, diende het als pleisterplaats voor karavanen die vanuit Mesopotamië naar de Levant, Anatolië of Arabië trokken. Dergelijke pleisterplaatsen – ook wel karavaansteden geheten – waren een nieuw verschijnsel. Voorheen kwamen steden meestal op een natuurlijke manier tot stand langs rivieren of aan zeeën. Bij Hatra was dat niet het geval. Deze stad lijkt bewust te zijn gesticht in een gebied dat niet al te vruchtbaar was, met als enige doel de langeafstandshandel te bevorderen. Deze had een flinke boost gekregen sinds de Chinezen handelscontacten hadden aangeknoopt met de Parthen en zo de Zijderoute hadden geopend. Uiteraard vereiste het stichten en economisch rendabel houden van dergelijke karavaansteden ook nieuwe planologische vaardigheden.

Een van de koningen van Hatra.

Een van de koningen van Hatra.

Hatra als ontmoetingsplaats van culturen
In Hatra woonden verschillende etnische groepen naast elkaar. Hoewel de stad was gesticht door de Macedonische Seleuciden en later tot bloei kwam onder de Iraanse Parthen, werd de stad voornamelijk bevolkt door een Aramees sprekende bevolking. Een deel van deze ‘Arameeërs’ identificeerde zich mogelijk nog als Assyriër. In de stad woonden ook Arabieren en in de loop van de eerste en tweede eeuw n. Chr. lijken zij de macht in de stad te hebben overgenomen. De Arabische koningen van Hatra stichtten het zogenaamde ‘koninkrijk Araba’, dat als cliëntstaat van het Parthische Rijk een zekere autonomie kende. De culturele diversiteit in Hatra wordt goed geïllustreerd door de goden die er vereerd werden: van Akkadische goden als Ashur, Nergal en Šamaš tot Aramese goden als Atargatis en Baal-Shamayn en van de Griekse god Hermes tot de Arabische godin Allat.

Hatra als bolwerk
Als karavaanstad gelegen op de grens tussen het Romeinse en Parthische Rijk was Hatra van groot strategisch belang. De stad kreeg gedurende haar bestaan meerdere malen te maken met belegeringen. Op zijn veldtocht van 116-117 n. Chr. tegen te Parthen probeerde de Romeinse keizer Trajanus de stad in te nemen, maar zonder succes. Hij bezette Mesopotamië een jaar lang, maar kon zijn veroveringen niet consolideren omdat hij de karavaansteden niet in handen had. Hetzelfde overkwam Septimus Severus in 198-199 n. Chr. Toen het Parthische Rijk in 224 n. Chr. ten val kwam verklaarden de koningen van Araba zich onafhankelijk. Pas in 241 n. Chr. wist de Sasanidischekoning Shapur I Hatra te onderwerpen. Volgens een legende viel de stad pas nadat de prinses Nadira, de dochter van de koning van Araba, verliefd werd op Shapur en de poorten voor hem opende.

Grote tempel van Šamaš.

Grote tempel van Šamaš.

Hatra na de val
Nadat Shapur Hatra had ingenomen besloot hij de stad te verwoesten. Hij zag waarschijnlijk in dat dergelijke goed verdedigbare en autonoom handelende karavaansteden een gevaar vormden voor zijn ambities tot centralisatie. Deze verwoesting was echter maar zeer ten dele geslaagd. Tot voor kort stond Hatra namelijk bekend als een van de best bewaarde karavaansteden. Veel tempels en muren stonden nog fier overeind, als getuigen van de metropool die daar eens lag. In maart 2015, ongeveer gelijktijdig met de ruïnes van Dur-Sharrukin en Kalhu, heeft IS ook de nog zichtbare ruïnes van Hatra verwoest. Mogelijk kan de exacte schade binnenkort worden vastgesteld.

Verloren Oudheid – Sargon van Akkad

De afgelopen weken heb ik zijn naam al een paar keer laten vallen. Je zou hem de Founding Father van Assyrië en Babylonië kunnen noemen. Hij was het die als eerste alle Mesopotamische stadstaten in één rijk verenigde en de Akkadische taal voor de komende 1500 jaar tot voertaal van het Nabije Oosten maakte. Met zijn legers verkende hij de grenzen van de bekende wereld en stelde zo een voorbeeld voor alle Mesopotamische koningen die na hem kwamen. Wie was deze Sargon van Akkad?

De Soemeriërs
Enkele weken geleden schreef ik al over de oorsprong van het Mesopotamische koningsideaal. Met de opkomst van de eerste stadstaten in Soemer (ca. 4000-3200 v. Chr.) kwam de macht in de handen van een hogepriester, die optrad als bemiddelaar tussen goden en mensen. Later (2900-2300 v. Chr.) werden de taken van deze hogepriester overgenomen door krijgsheren die de titel lugal (grote man) droegen. Zodoende combineerden zij militaire en sacrale functies in hun ambt. De ‘militarisering’ van het koningschap hangt samen met een toenemende rivaliteit tussen de Soemerische stadstaten en wellicht ook met de dreiging van externe invasies, door bijvoorbeeld de Elamieten en Semitische stammen.

Oost-Semitische koninkrijkjes rond 2300 v. Chr. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Near_East_topographic_map-blank.svg Auteur: Sémhur

Oost-Semitische koninkrijkjes rond 2300 v. Chr.
Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Near_East_topographic_map-blank.svg
Auteur: Sémhur

De Semieten
Terwijl in Soemer de eerste stadstaten opkwamen, leefden op de Syrische steppes enkele semi-nomadische herdersstammen die Oost-Semitische talen spraken. Rond 3500 v. Chr. stichtten deze Oost-Semitische stammen de stad Ebla. Ebla groeide al snel uit tot een belangrijk handelsknooppunt tussen de Middellandse Zee, Mesopotamië en het Taurusgebergte en de invloed van de stad verspreidde zich over geheel Syrië. Intussen vestigden andere Oost-Semitische stammen zich rond 2900 v. Chr. in stadstaten langs de Eufraat, zoals Mari en Nagar, en zelfs in Kisj, aan de noordgrens van Soemer. De vroegste lugals van Kisj behoorden mogelijk tot deze Oost-Semitische stammen. De Oost-Semitische stammen die zich in Soemer gevestigd hadden namen de Soemerische cultuur grotendeels over, maar ze behielden hun eigen taal.

Geboorte van Sargon
Sargon van Akkad (r. 2334-2279) was een van die Oost-Semitische inwoners van Kisj. Volgens de Soemerische Koningslijst was hij de zoon van een tuinman en tevens wijnschenker van lugal Ur-Zababa van Kisj. Wijnschenker was in het oude Mesopotamië een prestigieus beroep. De wijnschenker was namelijk een vertrouweling van de koning. Tuinman was eveneens een eerzaam beroep. Het aanleggen van tuinen en parken in een woestijnklimaat vereist immers een zekere vaardigheid. Sargon was dus zeker niet van lage komaf. Volgens een latere legende had Ur-Zababa eens een droom waarin hem werd voorspeld dat Sargon hem zou afzetten. Daarop probeerde Ur-Zababa Sargon herhaaldelijk te doden, maar uiteindelijk moest hij zelf het loodje leggen. In de Nieuw-Assyrische periode ontstond een meer uitgebreide legend over Sargon, waarin hij de zoon was van een priesteres en een onbekende vader. Hij zou als baby in een mandje aan de rivier de Eufraat zijn toevertrouwd, waar hij werd gevonden door een tuinman. Deze geboortelegende van Sargon ligt waarschijnlijk aan de basis van vele latere geboortelegendes, waaronder die van Mozes, Perseus en Cyrus de Grote.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad). Nationaal Museum Irak.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad).
Nationaal Museum Irak.

Onderwerping van Soemer
Na zijn coup tegen Ur-Zababa van Kisj verplaatste Sargon zijn hoofdstad naar Akkad en verklaarde hij de oorlog aan Lugal-Zagesi, de lugal van de stad Umma die bijna alle Soemerische stadstaten in een coalitie had verenigd. Lugal-Zagesi had de grote ommuurde stad Uruk tot zijn hoofdstad gemaakt en zich in deze stad verschanst. Sargon veroverde Uruk en nam Lugal-Zagesi gevangen. Bovendien sloopte hij de beroemde muren die nog door de legendarische koning Gilgamesjzouden zijn gebouwd. Na de val van Uruk vielen de andere Soemerische stadstaten al snel. Toen hij eenmaal de Perzische Golf had bereikt, waste hij zijn wapens in de zee. De Perzische Golf werd destijds gezien als de oostgrens van de beschaafde wereld. Vervolgens stelde Sargon Akkadisch sprekende gouverneurs aan over de Soemerische stadstaten, waarmee hij de etnische dominantie van de Akkadiërs over de Soemeriërs bewerkstelligde.

Sargon als ontdekkingsreiziger
Zoals ik al eerder aangaf had het koningschap in de periode 2900-2300 v. Chr. een meer militaristische aard gekregen. Men verwachtte van koningen dat ze te allen tijde bleven strijden tegen vijanden die hun gezag niet aanvaarden. Sargon’s onderwerping van alle Soemerische stadstaten was dus niet genoeg. Daarom verzamelde hij een leger van 5400 elitekrijgers en marcheerden hij met hen in noordwestelijke richting, om de Oost-Semitische stadstaten aan de rivier de Eufraat te onderwerpen. Hij onderwierp de stad Mari en verwoeste mogelijk ook het eerdergenoemde Ebla. Tijdens zijn reizen zou hij het Zilvergebergte (Taurusgebergte), het Cederwoud (Libanon) het eiland Kuppara (Cyprus) hebben bereikt. Het doel van deze reizen was om een reputatie als goddelijke held op te bouwen en tevens belangrijke grondstoffen als cederhout, zilver en koper in handen te krijgen. Sargon’s veldtochten waren waarschijnlijk niet veel meer dan rooftochten. In de meeste gebieden die hij onderwierp wist hij geen blijvend gezag te vestigen, behalve misschien in stadstaten langs de Eufraat en de Tigris. Sargon zou ook de Elamieten in het oosten overwonnen hebben en handelsmissies hebben georganiseerd naar Dilmun (Bahrein), Magan (Oman) and Meluhha (het Indusdal). 

Stele van Naram-Sin ter ere van zijn overwinning op de Lullubi in het Zagrosgebergte. Louvre, Parijs.

Stele van Naram-Sin ter ere van zijn overwinning op de Lullubi in het Zagrosgebergte.
Louvre, Parijs.

Sargon’s erfenis
Ondanks zijn grootschalige veroveringen, had Sargon weinig werkelijke macht over zijn directe onderdanen. Aan het eind van zijn regering zouden alle landen dan ook tegen hem in opstand zijn gekomen. Sargon slaagde erin de opstanden de kop in te drukken en zijn rijk door te geven aan zijn zonen Rimush and Manishtushu. Sargon’s kleinzoon Naram-Sin (r. 2254-2218 v. Chr.) organiseerde opnieuw grootschalige veldtochten. Hij was een van de weinige Akkadische koningen die zichzelf als god aanduidde. Na de dood van Naram-Sin stortte het Akkadische Rijk ineen als gevolg van lange droogtes en rooftochten door de Guti. Hoewel het Akkadische Rijk niet lang heeft standgehouden, hebben de veroveringen van Sargon zo’n grote stempel gedrukt op Mesopotamië dat de Akkadische taal de Soemerische taal binnen enkele eeuwen geheel verdrong. Intussen probeerden verschillende Akkadisch sprekende koningen, waaronder die van Babylon en Ashur, Sargon’s rijk te herstellen. Deze ambitie bleef oosterse koningen inspireren tot aan de tijd van Alexander de Grote.

Verloren Oudheid – Ashur en de Assyriërs

Wanneer men spreekt van het Assyrische Rijk, doelt men meestal op het Nieuw-Assyrische Rijk (911-605 v. Chr.). In de Nieuw-Assyrische periode slaagden de Assyriërs er voor het eerst in om overwonnen volken langere tijd onder hun gezag te houden en zo een vaste instroom van belangrijke grondstoffen veilig te stellen. De indrukwekkende hoofdsteden waar de koningen hun paleizen bouwden – Kalhu (879-706 v. Chr.), Dur-Sharrukin (706-705 v. Chr.) en Nineveh(705-612 v. Chr.) – getuigen van de macht en rijkdom van Assyrië in deze periode. Aan deze laatste bloeiperiode ging echter een lange geschiedenis vooraf.

De oorsprong van de Assyriërs
Het noorden van Irak was een van de eerste gebieden waar de landbouw uitgroeide tot belangrijkste wijze van voedselwinning. Het gebied wordt al sinds 10.000 v. Chr. bewoond en sindsdien hebben verschillende bevolkingsgroepen zich daar gevestigd. Rond 2300 v. Chr., wanneer de Akkadische koning Sargon van Akkad het noorden van Irak onderwerpt, lijken de Hurrieten de regio te domineren. Deze Hurrieten waren waarschijnlijk afkomstig uit de Kaukasus. Na Sargon’s veroveringen beginnen de Akkadiërs zich in de regio te vestigen. Zij verdrijven de Hurrieten uit de Tigrisvallei en stichten daar verschillende steden, waaronder de stad Ashur. In Ashur werd de berg- en oorlogsgod Ashur vereerd. De etymologie van de naam is niet bekend en ook is niet duidelijk of de stad vernoemd is naar de god, of de god naar de stad. Hoe het ook zij, Ashur werd al snel de nationale god van de Assyriërs. Buiten Assyrië werd Ashur nauwelijks vereerd.

Kleitabletten uit Kanesh, een Assyrische handelspost in Cappadocië. Walters Art Museum, Baltimore.

Kleitabletten uit Kanesh, een Assyrische handelspost in Cappadocië.
Walters Art Museum, Baltimore.

De Oud-Assyrische periode (2000-1756 v. Chr.)
In het derde millennium v. Chr. was Ashur een van de vele Akkadische steden in het noorden van Irak. In deze tijd stond de regio dan ook nog niet bekend als Assyrië. Dit gebeurde pas rond 1800 v. Chr., toen de Amoriet Šamši-Adad I (r. 1809-1776 v. Chr.) in Ashur aan de macht kwam. De Amorieten waren een West-Semitisch volk uit het huidige Syrië, dat in de periode 2200-1800 v. Chr. als gevolg van een hongersnood en masse naar Mesopotamië trok en daar in meerdere steden de macht overnam. Onder Šamši-Adad brachten de Assyriërs geheel Noord-Irak onder hun gezag. Ze verrijkten zich door de handel tussen Zuid-Irak en Anatolië en stichtten handelsposten tot ver in Cappadocië. Hun macht over de handel was waarschijnlijk aanleiding voor de Babylonische koning Hammurabi(1792-1750 v. Chr.), eveneens een Amoriet, om Ashur te onderwerpen. De eeuwige vete tussen Ashur en Babylon was geboren. In de eeuwen daarop bleef Ashur zwak, al bleef het noorden van Irak wel bekend staan als Assyrië. 

Overheersing door Mitanni (ca. 1500-1365 v. Chr.)
Rond 1500 v. Chr. namen de Hurrieten opnieuw de macht over in Noord-Mesopotamië, waar zij het koninkrijk Mitanni stichtten. Interessant om te vermelden is dat de krijgerelite van Mitanni een Indo-Arische taal sprak die sterk verwant was aan het Sanskriet. Ze vereerden zelfs hindoegoden als Varuna, Indra en Mithra. De Indo-Ariërs van Mitanni voerden ook een nieuwe manier van oorlogvoeren in waarin strijdwagens centraal stonden. In de loop van de veertiende eeuw v. Chr. voerden de Assyriërs een bloedige onafhankelijkheidsstrijd tegen Mitanni, waarbij ze hun manier van oorlogvoeren overnamen. De oorlogszuchtige cultuur van de Assyriërs vindt waarschijnlijk hier zijn oorsprong.

Knots met de naam van Tukulti-Ninurta I (1243-12-7 v. Chr.) in spijkerschrift. Louvre, Parijs.

Knots met de naam van Tukulti-Ninurta I (1243-12-7 v. Chr.) in spijkerschrift.
Louvre, Parijs.

De Midden-Assyrische periode (1365-934 v. Chr.)
Na de ineenstorting van Mitanni rond 1300 v. Chr. en het Hittitische Rijk rond 1200 v. Chr. breidden de Assyriërs opnieuw hun macht uit over geheel Noord-Mesopotamië. Onder grote oorlogskoningen als Tukulti-Ninurta I (1243-1207 v. Chr.) lukte het hen zelfs om tijdelijk Syrië en Babylonië te onderwerpen, al raakten ze die gebieden snel weer kwijt als de koning daar een paar jaar lang zijn gezicht niet had laten zien. Opnieuw lijkt het beheersen van de handel – tussen Babylonië, Anatolië, de Levant en het Zagrosgebergte – hun belangrijkste motief te zijn geweest.

De Nieuw-Assyrische periode (911-605 v. Chr.)
Na een korte dip in de tiende eeuw begint Assyrië vanaf 911 v. Chr. opnieuw haar macht uit te breiden. Al snel wordt Assyrië het machtigste koninkrijk in het Nabije Oosten. Toch neemt de politieke invloed van de stad Ashur in deze tijd af. De rijke en ambitieuze Nieuw-Assyrische koningen besluiten steeds vaker hun paleizen in andere steden te bouwen, zoals KalhuDur-Sharrukin en Nineveh. De stad Ashur blijft echter belangrijk als cultusplaats van de god Ashur. Nu Assyrië over bijna de gehele beschaafde wereld heerste, werd de nationale god Ashur verheven tot machtigste god van het universum. De rol van de stad Ashur als cultusplaats voor de god die symbool stond voor de Assyrische overheersing, droeg mogelijk bij aan de beslissing van de Meden om deze stad in 614 v. Chr. met de grond gelijk te maken.

Plattegrond van een Parthische tempel in Ashur. Door Udimu (naar: Colledge, The Parthians, 126, fig. 32 (c)) [GFDL (http://www.gnu.org/copyleft/fdl.html), CC-BY-SA-3.0 (http://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/) or CC BY 2.5 (http://creativecommons.org/licenses/by/2.5)], via Wikimedia Commons.

Plattegrond van een Parthische tempel in Ashur.
Colledge, The Parthians, 126, fig. 32.

Assyrië na de val
Tussen 614 en 609 v. Chr. wordt Assyrië door de Meden en de Babyloniërs geplunderd. De grote steden worden platgebrand en de Assyriërs gaan zich in dorpen vestigen. In de daarop volgende eeuwen spelen de Assyriërs op politiek gebied geen rol van betekenis meer, al lijken ze zich wel bewust te blijven van hun identiteit. Hoewel ze inmiddels Aramees spraken, bleven ze zichzelf ‘Assyriërs’ noemen en tot in de derde eeuw n. Chr. werd de nationale god Ashur vereerd. Uiteindelijk bekeerden de Assyriërs zich tot de Nestoriaanse variant van het christendom en bleven ze als etno-religieuze groep tot op de dag van vandaag voortbestaan. De stad Ashur kende overigens een nieuwe bloeiperiode in de Parthische periode (141 v. Chr. – 224 n. Chr.) en werd tot in de dertiende eeuw n. Chr. bewoond, toen de Turks-Mongoolse krijgsheer Timoer Lenk de stad verwoeste en de bevolking uitmoordde. Sinds 2014 vallen de ruïnes van de stad onder het gezag van IS. Men vreest dat IS schade heeft toegebracht aan de ruïnes, maar dit is tot nog toe niet bevestigd.

Verloren Oudheid – Kalhu / Nimrud

Toen IS in maart 2015 de ruïnes van de stad Dur-Sharrukinopblies, werden ook de ruïnes van de stad Kalhu opgeblazen. Kalhu, door de plaatselijke bevolking ook wel Nimrud genoemd, was van 879 tot 706 de hoofdstad van het Assyrische Rijk. Net als Dur-Sharrukin was Kalhu een relatief nieuwe stad die bewust door een Assyrische koning (in dit geval Ashurnasirpal II) was uitgekozen als nieuwe hoofdstad. Waar Dur-Sharrukin één jaar na haar feestelijke opening al weer verlaten werd, heeft Kalhu het echter een stuk langer volgehouden. In de 173 jaar dat Kalhu de hoofdstad was bouwden drie verschillende koningen er hun paleizen en versierden ze de stad met de mooiste kunstvoorwerpen.

Een Lamassu uit Kalhu, uit de tijd van Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.) Metropolitan Museum, New York.

Een Lamassu uit Kalhu, uit de tijd van Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.)
Metropolitan Museum, New York.

De stad van Nimrod
Toen de Britse archeoloog Austin Henry Layard in 1845 aan de opgraving van Kalhu begon, waren de ruïnes van de stad al goed te zien. In 1760 werden ze beschreven door de Duitse avonturier Carsten Niebuhr en mogelijk heeft ook de Griekse huursoldaat Xenophon ze rond 400 v. Chr. zien liggen. Onder de plaatselijke bevolking waren de ruïnes bekend onder de naam Nimrud, naar de beruchte Bijbelse koning Nimrod. Volgens Genesis was Nimrod de eerste persoon die na de Zondvloed het koningschap op zich nam en steden stichtte. Onder de steden die door hem zouden zijn gesticht waren onder meer Uruk, Akkad, Babylon, Ashur, Nineveh, en ook Calah (= Kalhu). Hij wordt ‘een machtige jager in het aangezicht van de HEER’ genoemd, wat vaak wordt geïnterpreteerd als dat hij zichzelf boven de HEER probeerde te verheffen. De vraag op welke historische figuur Nimrod is gebaseerd houdt geleerden al eeuwenlang bezig. De meest waarschijnlijke verklaring is dat Nimrod een archetype is van de arrogante Mesopotamische koning en dat sporen van meerdere historische figuren – met name Sargon van AkkadNaram-Sin en Tukulti-Ninurta – er in terug te vinden zijn. Hoe het ook zij, de plaatselijke bevolking zat er niet ver naast door deze Assyrische ruïnes aan Nimrod toe te schrijven.

Standbeeld van Ashurnasirpal II. British Museum, Londen. Foto van Jononmac46.

Standbeeld van Ashurnasirpal II.
British Museum, Londen.
Foto van Jononmac46.

Stichting door Salmanasser I
Op de plaats waar de Tigris en de Grote Zab samenstromen lag al van oudsher een handelspost. Onder Salmanasser I (r. 1274-1245 v. Chr.) werd deze uitgebouwd tot een stad genaamd Kalhu. Salmanasser I was een koning van het Midden-Assyrische Rijk (1392-934 v. Chr.), een rijk dat tot bloei kwam nadat de Assyriërs zich onafhankelijk hadden verklaard van het koninkrijk Mitanni (ca. 1500 – ca. 1300 v. Chr.). Toen Salmanasser I regeerde was Mitanni inmiddels ten onder gegaan, wat de Assyriërs de kans bood om hun macht over Mesopotamië en Syrië uit te breiden. Salmanasser’s zoon Tukulti-Ninurta I (een van de koningen waarop de figuur Nimrod is gebaseerd!) breidde het rijk nog verder uit door Babylonië te onderwerpen en de Hittieten terug te drijven. 

Tot hoofdstad verheven door Ashurnasirpal II
In de tiende eeuw v. Chr. raakte het Midden-Assyrische Rijk in verval en zo ook de stad Kalhu. Onder de koningen Adad-Nirari II (r. 911-891 v. Chr.) en Tukulti-Ninurta II (r. 891-884 v. Chr. wisten de Assyriërs echter opnieuw hun macht over Noord-Mesopotamië en Syrië uit te breiden. Toen Ashurnasirpal II (r. 884-859 v. Chr.) aan de macht kwam erfde hij een groot rijk dat uit zijn voegen dreigde te barsten. Al vroeg in zijn regeerperiode braken overal in het rijk opstanden uit. Ashurnasirpal sloeg deze opstanden op een zelfs voor de Assyriërs ongekend wrede manier neer. Opstandige edelen liet hij spietsen of levend villen en jonge mannen, vrouwen en kinderen liet hij levend verbranden. Om onduidelijke redenen verplaatste hij de hoofdstad van Ashur naar Kalhu. Mogelijk wilde hij een stad ‘voor zichzelf’ hebben, weg van zijn onbetrouwbare onderdanen. Hij legde een acht kilometer lange muur aan en liet een enorm paleis bouwen dat hij in 879 v. Chr. feestelijk liet openen. Op de housewarming waren naar eigen zeggen bijna 70.000 mensen aanwezig, die allemaal voorzien werden van de meest luxueuze dranken en spijzen. 

Ivoren reliëf uit Kalhu

Ivoren reliëf uit Kalhu

Bouwprojecten in Kalhu
Kalhu heeft, op de oorspronkelijke hoofdstad Ashur na, het langst de titel ‘hoofdstad van Assyrië’ mogen dragen. Waar Nineveh ‘slechts’ 93 jaar de hoofdstad was (705-612 v. Chr.), is Kalhu dit 173 jaar lang geweest (879-706 v. Chr.). Kalhu telt dan ook meer paleizen dan Nineveh. In Nineveh staan ‘enkel’ de paleizen van Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) en Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.), maar in Kalhu bouwden maar liefst drie koningen hun paleis: Ashurnasirpal (r. 884-859 v. Chr.), Salmanasser III (r. 859-824 v. Chr.) en Tiglath-Pileser III (744-727 v. Chr.). Het paleis van Ashurnasirpal was 200 bij 130 meter in oppervlakte en had 200 kamers en 3 binnenplaatsen. Sanherib’s ‘paleis zonder gelijke’ in Nineveh had ‘slechts’ 80 kamers. Salmanasser III liet naast een eigen paleis ook een groot tempelcomplex met Ziggurat (tempeltoren) aanleggen. Alle paleizen en belangrijke tempels stonden op een goed zichtbare heuvel (akropolis), die er tijdens de Nieuw-Assyrische Periode behoorlijk indrukwekkend moet hebben uitgezien. Naast de paleizen en de tempels is Kalhu ook bekend om haar prachtige kunstvoorwerpen, waarmeer de belangrijke gebouwen werden versierd. De ivoren beeldjes, gouden ornamenten en beelden van Lamassu’s (gevleugelde stieren met mensenhoofden) behoren tot fraaiste van het gehele Nabije Oosten.

De volgende keer
Ondanks de roem, pracht en praal van Kalhu besloot Sargon II (r. 722-705 v. Chr.) de hoofdstad in 706 v. Chr. naar Dur-Sharrukin te verplaatsen. Hier heb ik vorige week al over geschreven. Dur-Sharrukin was echter geen lang leven beschoren en de hoofdstad werd in 705 v. Chr. alweer verplaatst naar Nineveh. De volgende week zal ik schrijven over Ashur, de oorspronkelijke hoofdstad van Assyrië, waar het land en het volk zijn naam aan te danken heeft.

Verloren Oudheid – Dur-Sharrukin

In maart 2015 blies IS de ruïnes van de stad Dur-Sharrukin op. Deze stad, gelegen nabij het moderne Khorsabad, is uniek onder de Assyrische steden. Waar de meeste Assyrische steden duizenden jaren oud waren toen het Nieuw-Assyrische Rijk opkwam, is Dur-Sharrukin pas in 717-706 v. Chr. gesticht en wel door één persoon: Sargon II(Akkadisch: Sharrukin). Sargon II was een ambitieuze koning die de veroveringen van zijn voorgangers probeerde te consolideren, maar ook een nieuwe start wilde maken. Hij gaf de opdracht tot de bouw van een nieuwe hoofdstad, die gelijk de meest indrukwekkende stad ter wereld moest worden.

Sargons staatsgreep
Sargon II kwam naar alle waarschijnlijkheid door een staatsgreep aan de macht. Zijn voorganger Salmanasser V (727-722 v. Chr.) had zich naar verluid impopulair gemaakt door zware belastingen en dwangarbeid op te leggen, al moet worden opgemerkt dat zo ongeveer elke afgezette Mesopotamische koning hiervan werd beschuldigd. De werkelijke reden dat Sargon besloot de macht te grijpen was waarschijnlijk dat Salmanasser de indrukwekkende veroveringen van zijn vader Tiglath-Pileser III (744-727 v. Chr.) niet kon evenaren en Sargon zichzelf als een betere generaal beschouwde. Naar eigen zeggen was Sargon een jongere broer van Salmaneser, maar dit kan slechts een manier zijn geweest om zichzelf te legitimeren.

Merodach-Baladan II (links). Altes Museum, Berlijn.

Merodach-Baladan II (links).
Altes Museum, Berlijn.

Opstand van Merodach-Baladan II
Het koningschap van Babylonië was sinds 734 v. Chr. in Assyrische handen geweest nadat Tiglath-Pileser de laatste inheemse koning Nabonasser had afgezet. Sindsdien hadden Tiglath-Pileser en zijn zoon Salmaneser zowel de titel ‘koning van Assyrië’ als de titel ‘koning van Babylonië’ gedragen. De twee koninkrijken waren in een persoonlijke unie verenigd. Vanwege de twijfelachtige legitimiteit van Sargon weigerden de Babyloniërs hem echter als hun koning te erkennen. In plaats daarvan plaatsten ze Merodach-Baladan II, een Chaldeeuwskrijgsheer, op de troon. Sargon kon het verlies van Babylonië uiteraard niet over zijn kant laten gaan en in 720 v. Chr. organiseerde hij een veldtocht tegen Merodach-Baladan. Hij werd echter verslagen door een coalitie van Babyloniërs, Chaldeeën en Elamieten.

Oorlog tegen Urartu
Ondanks dit verlies behaalde Sargon een aantal indrukwekkende overwinningen. Zo veroverde hij in 721 v. Chr. Samaria, de hoofdstad van het Noordrijk Israel, al is het ook mogelijk dat Salmanasser dit had gedaan en Sargon er met de eer vandoor is gegaan. Tussen 719 en 713 v. Chr. organiseerde Sargon regelmatig veldtochten naar het Zagrosregio. Deze regio was erg gewild vanwege de aanwezigheid van grondstoffen als hardhout, metaalerts, vee en strijdpaarden. Koning Rusa van aartsrivaal Urartu (de voorloper van Armenië) had geprobeerd zijn macht over deze regio uit te breiden door de plaatselijke krijgsheren aan zijn kant te krijgen. Sargon’s veldtochten waren een reactie hierop. Na jaren van felle strijd wist Sargon de plaatselijke krijgsheren te onderwerpen en vele Urartese vestingen in te nemen, waaronder de heilige stad Musasir. Bij de verovering van Musasir maakte Sargon grote hoeveelheden goud en zilver buit. Toen Rusa hiervan hoorde pleegde hij zelfmoord.

Reconstructie van het paleis van Sargon II. Wright, J.H. (1905): A history of all nations from the earliest times.

Reconstructie van het paleis van Sargon II te Dur-Sharrukin.
Wright, J.H. (1905): A history of all nations from the earliest times.

Dur-Sharrukin
Vanwege het felle verzet tegen zijn heerschappij besloot Sargon in 717 v. Chr. tot de bouw van een nieuwe hoofdstad, speciaal voor zichzelf: Dur-Sharrukin. Deze stad zou de vorm krijgen van een bijna perfecte vierkant van één vierkante mijl. De stad had dikke ringmuren en zeven poorten: twee op het westen, twee op het oosten, twee op het zuiden en één op het noorden. Daar waar de achtste poort zou moeten zitten bouwde Sargon zijn ‘paleis zonder gelijke’. Hij liet ook een paleis bouwen voor zijn grootvizier Sin-ah-usur, een tempel voor Nabu en een eigen Ziggurat (tempeltoren). De paleizen werden versierd met vele reliëfs en Lamassu’s (gevleugelde stieren met mensenhoofden) die naar het schijnt beschilderd waren. Daarnaast liet Sargon vele tuinen en parken aanleggen en zette hij in de omgeving van de stad grote irrigatieprojecten op.

Inname van Babylon
In 710 v. Chr. was Sargon eindelijk klaar om Babylonië te heroveren. Dit zal mede mogelijk zijn gemaakt door de schatten die hij in Musasir had buitgemaakt. Om coalitievorming te voorkomen viel hij eerst Elam aan en benaderde hij later vanuit zuidoostelijk richting de stad Babylon. De Assyriërs omringden de stad, maar Merodach-Baladan wist te ontkomen. Nu hun koning was gevlucht besloten de inwoners van Babylon Sargon als hun koning te verwelkomen. Naar eigen zeggen werd Sargon feestelijk onthaald omdat hij de stad bevrijd had van de tirannie van de Chaldeeër.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Sargon II (rechts) en (waarschijnlijk) Sanherib (links). Louvre, Parijs.

De dood van Sargon
Met de onderwerping van Babylonië en de schatten van Musasir op zak kon Sargon zich vanaf 710 v. Chr. volop richten op de bouw van zijn nieuwe hoofdstad. In 706 v. Chr. was de stad af. Erg lang heeft Sargon echter niet van zijn meesterwerk kunnen genieten. In 705 v. Chr. sneuvelde hij in de strijd in Tabal, een koninkrijk in centraal Anatolië. Het gebeurde niet vaak dat een Assyrische koning sneuvelde in de strijd en dit werd dan ook als een zeer slecht teken gezien. Temeer omdat Sargon nog altijd het stigma van onrechtmatig heerser met zich meedroeg.

De ondergang van Dur-Sharrukin
De dood van Sargon was reden voor Merodach-Baladan om zich opnieuw uit te roepen tot koning van Babylonië. Ook in de Levant verklaarden verschillende koninkrijkjes, waaronder Juda, zich onafhankelijk. Sargon’s zoon Sanherib had er 16 jaar en veel bloedvergieten voor nodig om alle opstanden de kop in te drukken. Vanwege Sargon’s oneervolle dood deed Sanherib er alles aan om zich van zijn vader te distantiëren. Zo noemt hij hem nooit in zijn inscripties. Hij liet ook diens stad Dur-Sharrukin ontruimen en verplaatste de hoofdstad naar Nineveh, waar hij zijn eigen ‘paleis zonder gelijke’ bouwde. Sindsdien ligt de stad te verstoffen. Tot recent waren er echter zeer goed bewaard gebleven overblijfselen van paleizen, muren en reliëfs te vinden: de overblijfselen van een stad waar nauwelijks in is geleefd.

Verloren Oudheid – Het Mesopotamische koningsideaal

Wanneer de gerechtigheid opzij geschoven is, wat zijn koninkrijken anders dan grote roversbenden? En wat is een roversbende anders dan zo’n koninkrijk in het klein?

Augustinus, De Civitate Dei IV, 4

Dit citaat van Augustinus illustreert mooi de paradox van een geweldsmonopolie: om te voorkomen dat mensen elkaar geweld aandoen is een staatsapparaat nodig dat het recht heeft om – indien nodig – met geweld op te treden tegen geweldplegers. Dit roept echter de vraag op waar een staat dit recht op baseert. Een staat die naar willekeur handelt verschilt inderdaad weinig van een grote roversbende.

Priesterkoning (ensi) van Uruk. Pergamonmuseum, Berlijn.

Priesterkoning (ensi) van Uruk.
Pergamonmuseum, Berlijn.

Soemerische oorsprong van het koningschap
De oude Soemeriërs waren zich al bewust van dit probleem. In het vierde millennium voor Christus kwamen daar de eerste steden op. Nu tienduizenden mensen bij elkaar leefden – de stad Uruk had ruim 40.000 inwoners – was er behoefte aan één man die als een goede herder de boel bij elkaar kon houden. Deze herder vond men in de ensi (hogepriester), die bemiddelde tussen het volk en de beschermgod van de stad. Omdat hij een speciaal lijntje had met de goden, had hij het mandaat om belastingen te eisen en recht te spreken. Alleen het aanvoeren van de legers liet hij over aan een lugal (grote man).

Met de voortdurende dreiging van oorlog nam in het derde millennium voor Christus de macht van de lugals toe. Na verloop van tijd gingen zij ook de ceremoniële en gerechtelijke taken van de ensi overnemen. In het derde millennium was de stad Nippoer – een religieus centrum dat door alle Soemeriërs werd gerespecteerd – erg belangrijk. De lugal die over Nippoer heerste en de tempel van de god Enlil beschermde werd beschouwd als de enige ware afgezant van de goden, die ‘het koningschap’ bezat. ‘Het koningschap’ wordt in de Soemerische koningslijst omschreven als een geschenk van de goden dat uit de hemel was neergedaald en dat maar door één persoon tegelijk kon worden bezeten.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad). Nationaal Museum Irak.

Bronzen hoofd van een Akkadische koning (waarschijnlijk Sargon van Akkad).
Nationaal Museum Irak.

Mesopotamische koningsideologie
Soemerische ideeën over het koningschap werden overgenomen door de Akkadiërs die onder Sargon van Akkad geheel Mesopotamië veroverden. In de loop van het tweede millennium voor Christus lijken deze ideeën ook te zijn overgenomen door de inwoners van de Levant, Anatolië en West-Iran. In al deze regio’s ging men er vanuit dat de koning een uitverkorene van de goden was die het mandaat had om mensen en zelfs hele volken die hem niet wilden gehoorzamen genadeloos te straffen en die (in theorie) recht had op wereldheerschappij. Zelfs marginale koninkrijkjes als Juda en Israël geloofden dat hun koning de lieveling van hun godwas.

Naast het recht om mensen geweld aan te doen en te beroven (om het maar eens grof te formuleren) had de koning de plicht om voor zijn volk en voor de hele wereld vrede en welvaart te brengen. Hij moest zijn mensen beschermen tegen externe vijanden, steden voor hen bouwen, akkers voor hen aanleggen, hun handelsbelangen veiligstellen en de goden tevreden houden door offers te brengen en tempels te restaureren. De ideale Mesopotamische koning was dan ook een vredesvorst.

Tiglath-Pileser III British Museum

Tiglath-Pileser III
British Museum

De opkomst van het Assyrische Rijk
Aangekomen in het vroege eerste millennium voor Christus treffen we in het Nabije Oosten talloze onafhankelijke koninkrijkjes die allemaal geloofden dat ze het uitverkoren volk waren en dat hun koning de lieveling van hun god was. Zolang er een zekere machtsbalans bestond tussen die koninkrijkjes had dit geloof weinig concrete gevolgen, maar toen de Assyriërs onder Tiglath-Pileser III (r. 744-727 v. Chr.) grote delen van de bekende wereld veroverden leken de Assyriërs gelijk te krijgen: zij waren het uitverkoren volk, hun god Ashur was de machtigste god, hun koning was de rechtmatige wereldheerser.

De opkomst van het Assyrische Rijk had grote gevolgen voor het religieuze en politieke denken in het Nabije Oosten. De Assyrische koningen zagen zich door hun goddelijke mandaat gerechtigd om hun vijanden op de meest gruwelijke manieren te straffen, om volken die niet onder hun gezag vielen hun wil op te leggen en om zichzelf in megalomane inscripties de hemel in te prijzen. De overwonnen volken kwamen daarmee voor een dilemma te staan: hadden de Assyriërs gelijk en waren zij de rechtmatige wereldheersers, of was dit slechts een test van hun god?

Jezus

Jezus Christus, Pantokrator.

Oorsprong van het messianisme
De profeet Jesaja uit Juda (actief 740-700 v. Chr.) had een duidelijk en revolutionair antwoord: de Assyrische koning was slechts een roede in de hand van de HEER, de God van Israël. De HEER had hem boven alle andere vorsten verheven om zondige volken, waaronder ook Juda en Israël, te straffen. Jesaja ging er dus vanuit dat, ondanks het succes van de Assyriërs, de HEER nog steeds de machtigste god was. Israël was ook nog steeds het uitverkoren volk, maar juist daarom werden zij zo getuchtigd voor hun ongehoorzaamheid.

Volgens Jesaja was het Huis van David nog steeds het favoriete koningshuis van de HEER, maar over de huidige koningen van Juda was Hij niet zo te spreken. Op een dag zou Israël echter in ere worden hersteld en zou een Messias (gezalfde) uit het Huis van David over de wereld heersen. Alle volken zouden dan naar Jeruzalem komen om de HEER te aanbidden. Ziehier de oorsprong van het joodse messianisme, waar later ook het christendom en de islam uit zouden voortkomen.

De Mesopotamische oorsprong van ons religieuze denken
Hoewel oosterse koningen zich van oudsher op goddelijke steun hadden beroepen, waren het de Israëlieten die voor het eerst stelden dat hun god de enige ware was en zijn gezalfde de enige rechtmatige koning. In navolging van hen wachten joden, christenen en moslims op de komst van een ideale oosterse koning die vrede op aarde zal brengen en beroepen de radicalen onder hen zich op een geweldsmonopolie zonder limiet.

Verloren Oudheid – Nineveh

Het culturele vandalisme van IS kwam voor het eerst grootschalig in het nieuws toen de terreurgroep in januari 2015 delen van de stadsmuur van Nineveh opblies. Het bleek het begin te zijn van een veel grotere campagne om sporen van het voorislamitische verleden uit te wissen. Dit verleden zou immers kunnen afleiden van het islamitische ideaal. Het is dan ook typerend dat van alle heidense ruïnes de stadsmuren van Nineveh het als eerste moesten ontgelden.

Reconstructie van de stad Nineveh volgens archeoloog Austen Henry Layard (1817-1894).

Reconstructie van de stad Nineveh volgens archeoloog Austen Henry Layard (1817-1894).

De reputatie van Nineveh
In de Oudheid stond Nineveh bekend als een van de grootste en mooiste steden ter wereld. Tussen 705 en 612 v. Chr. was het de hoofdstad van het Nieuw-Assyrische Rijk en als zodanig beschikte de stad over alle luxes die binnen het rijk te krijgen waren. Met ruim 120.000 inwoners afkomstig uit alle delen van het rijk was Nineveh een tijdlang de grootste stad ter wereld. De koningen Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) en Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.) bouwden er hun paleizen en zelfs een van de eerste bibliotheken was er gevestigd. In de Bijbel worden haar inwoners getypeerd als arrogant en decadent en wordt de verwoesting van de stad bejubeld. Dit alles spreekt echter des te meer voor de indruk die de stad maakte op overwonnen volken.

De oorsprong van Nineveh
De eerste sporen van bewoning in Nineveh gaan terug tot 6000 v. Chr. Tussen 2900 en 2600 v. Chr. groeide Nineveh uit tot een stad. De stad werd al snel een belangrijke cultusplaats voor de moedergodin Nina. Toen de Semitische Akkadiërs zich rond 2300 v. Chr. in het noorden van Mesopotamië gingen vestigen en zich vermengden met de vermoedelijk Hurritisch sprekende plaatselijke bevolking, ontstond het Assyrische volk. De Assyriërs identificeerden de inheemse godin Nina met de Akkadische oorlogsgodin Ishtar en ook onder hen bleef de stad een belangrijk cultuscentrum. De Ishtar van Nineveh werd zelfs door farao Amenhotep III (r. 1388-1351 v. Chr.) vereerd.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Een relief uit het Louvre, met rechts Sargon II en links (waarschijnlijk) Sanherib.

Sanherib
Toen de Assyrische koning Sanherib (r. 705-681 v. Chr.) aan de macht kwam, werd Nineveh naast een religieus centrum ook een politiek centrum. Sanherib’s vader Sargon II (r. 721-705 v. Chr.) was een usurpator die niet gerelateerd was aan de vorige koning Salmanasser V (r. 727-721 v. Chr.). Zijn heerschappij stuitte daarom op veel verzet onder met name de Babyloniërs. Hoewel Sargon erg zijn best had gedaan om het rijk onder de duim te houden en daarbij zelfs aartsrivaal Urartu (Armenië) had verslagen, sneuvelde hij in 705 v. Chr. in de strijd. Deze gebeurtenis werd door velen gezien als een teken van goddelijke toorn en weinigen waren dan ook bereid om Sargon’s zoon Sanherib als heerser te aanvaarden. De eerst zestien jaar van zijn regering was Sanherib dan ook bezig om met harde hand de opstandige plaatselijke vorsten aan zijn gezag te onderwerpen.

Sanherib’s bouwprojecten
Om zich te distantiëren van zijn vader en zo legitimiteit te winnen liet Sanherib de hoofdstad die Sargon had gesticht – Dur-Sharrukin (Khorsabad) – ontruimen en maakte hij Nineveh tot zijn nieuwe hoofdstad. Hij liet er een indrukwekkend paleis bouwen en legde een 12 kilometer lange ringmuur met slotgracht aan. Overwonnen volken vanuit het hele rijk werden in de stad gevestigd en tewerkgesteld. Sanherib wilde met zijn paleis, gelegen op een heuvel genaamd Kuyunjik, alle eerdere paleizen overtreffen. Zijn ‘paleis zonder gelijke’ was 22 meter hoog en had 80 kamers, waarvan vele versierd waren met reliëfs van oorlogstaferelen. Hij liet ook tuinen en parken aanleggen door middel van verschillende geavanceerde irrigatietechnieken, waaronder mogelijk de schroef van Archimedes. In de tuinen verzamelde hij allerhande planten en dieren afkomstig van over de gehele bekende wereld. Assyriologe Stephanie Dalley heeft zelfs gesuggereerd dat legendes over de Hangende Tuinen van Babylon eigenlijk teruggaan op de tuinen van Sanherib, maar deze identificatie is controversieel.

Ashurbanipal op leeuwenjacht. Een relief uit het paleis van Ashurbanipal te Nineveh.

Ashurbanipal op leeuwenjacht.
Een relief uit het paleis van Ashurbanipal te Nineveh.

Ashurbanipal’s bouwprojecten
Nadat Sanherib van Nineveh een waardige hoofdstad had gemaakt, hebben ook zijn afstammelingen belangrijke bijdragen geleverd. Sanherib’s zoon Esarhaddon (r. 681-669 v. Chr.) liet op de heuvel genaamd Nabi Yunus een wapenarsenaal aanleggen en Esarhaddon’s zoon Ashurbanipal (r. 669-627 v. Chr.) liet op het eerdergenoemde Kuyunjik een nieuw paleis bouwen, waar ook de befaamde Bibliotheek van Ashurbanipal gevestigd was. Ashurbanipal presenteerde zich als een intellectueel die – anders dat eerdere Assyrische koningen – kon lezen en schrijven. Hij gaf de opdracht om vanuit het hele rijk kleitabletten en perkamentrollen te verzamelen en deze onder te brengen in zijn bibliotheek. Ashurbanipal lijkt vooral geïnteresseerd te zijn geweest in zaken die wij als occult zouden beschouwen – astrologie, leverschouwing, voortekenduiding, bezweringen – maar voor de oude Mesopotamiërs waren deze vormen van divinatie volwaardige wetenschappen. Bovendien heeft de Mesopotamische interesse in astrologie geleid tot belangrijke doorbraken op het gebied van de astronomie en de wiskunde. Naast wetenschappelijke en religieuze teksten zijn ook belangrijke literaire teksten verzameld, waaronder het beroemde Gilgamesj-epos.

Soemerisch-Akkadisch woordenboek uit de Bibliotheek van Ashurbanipal.

Soemerisch-Akkadisch woordenboek uit de Bibliotheek van Ashurbanipal.

Verwoesting van Nineveh
Nineveh werd in 612 v. Chr. ingenomen door een coalitie van Babyloniërs en Meden, waarop de overwinnaars de paleizen van Sanherib en Ashurbanipal leegplunderden en afbrandden. Ook de Bibliotheek van Ashurbanipal heeft het niet overleefd. Desondanks is er relatief veel bewaard gebleven. De paleismuren zijn nog grotendeels te reconstrueren en veel reliëfs zijn nog grotendeels intact. De ringmuren zijn nooit helemaal verwoest; zelfs IS is daar niet in geslaagd. Bovendien zijn de kleitabletten uit de bibliotheek door de brand alleen maar harder geworden, waardoor ze nog beter bewaard zijn gebleven. Toen Nineveh in de negentiende eeuw werd opgegraven, lag de belangrijkste Mesopotamische literatuur daar zo voor het oprapen.

Nineveh na de val
Volgens Ctesias werd Nineveh met de grond gelijkgemaakt en werden de inwoners gehuisvest in naburige dorpen. Dat eerste lijkt echter overdreven. Hoewel de stad waarschijnlijk wel grotendeels is leeggelopen, moeten de ruïnes nog lange tijd zichtbaar zijn geweest. Het besef dat de ruïnes tot het machtige Nineveh behoorden lijkt tot in de islamitische periode stand te hebben gehouden. Moslims kennen de heuvel waarop het arsenaal van Esarhaddon gevestigd is immers als Nabi Yunus, naar de profeet Jona die volgens de overlevering Nineveh voor de ondergang had gewaarschuwd.